Maandelijkse momentopnamen Ministers in Parijs De belangrijkste gebeurtenis van de afgelopen maand is ongetwijfeld de conferentie geweest, die in het midden van Maart te Parijs is ge houden over wat men pleegt te noemen: de Europese landbouwintegratie. Het onderwerp is al geruime tijd in studie. In het voorjaar van 1952 vond eveneens te Parijs een bijeenkomst van Westeuropese landbouw ministers plaats, waar de landbouwintegratie het onderwerp van bespreking was. Men besloot een studiecommissie in te stellen, die de feitelijke gegevens zou moeten verzamelen en rangschik ken, die de ministers nodig hadden om het moeilijke onderwerp verder te behandelen. In October 1952 >zouden de ministers weer samen komen. Dat is niet gelukt, het werd Maart 1953. Dat was nog niet zo erg. Bedenkelijker is, dat er nu eigenlijk nog niets uit de bus gekomen is. Na enige dagen vergaderen, waarbij de Neder landse afvaardiging zich zeer heeft ingespannen om de vergadering tot het nemen van positieve besluiten te bewegen, kwam men ten slotte niet verder dan een nieuwe commissie. Deze heeft inderdaad een verdergaande opdracht dan de studiecommissie van 1952, maar zij betekent meteen een verder uitstel van de Europese sa menwerking op agrarisch gebied, wie weet hoe lang. Bijna alle landen hebben zich zeer terughoudend getoond bij de beraadslagingen. Die terughou dendheid kan goed worden weergegeven door het blad van de Belgische Boerenbond te citeren, waar het de mening van de Belgische minister van Landbouw formuleert. Deze mening is in het kort de volgende. Het standpunt van België Indien men het beoogde doel wil bereiken nl. de verhoging van de productie en van de levens standaard van de landbouwbevolking, zal men met voorzichtigheid en zeer geleidelijk te werk moeten gaan om geen rampspoedige storingen in de landbouweconomie teweeg te brengen, sto ringen, die onvermijdelijk een even ernstige weerslag zouden hebben op de economie van het land in het algemeen. België meent daarom, dat men moet beginnen wij zouden zeggen proberen met die pro ducten, waarvoor Europa in zijn geheel geno men invoerbehoeften heeft. Dat zijn in de eer ste plaats tarwe en voedergraan, ook suiker. 1 Iet is immers Waarblijkend, dat de ganse tarwe- productie van Europa, zij mag dan nog merk baar verhogen, in Europa zelf kan verkocht eil verbruikt worden, zonder dat daardoor enige ernstige storing wordt teweeggebracht. Wij zullen waarschijnlijk wat minder dollars moeten besteden om graan te kopen overzee, doch voor de Europese economie is dit slechts winst. Iets anders is het, wanneer het gaat om meer veredelde producten, waarin de lonen een zeer bijzondere factor vormen. Het zou onaanvaard baar zijn hiervoor al de grenzen wijd open te zetten, zolang het loonpeil en andere productie factoren in de deelnemende landen niet ongeveer gelijk zijn. Dit zou immers neerkomen op de totale vernietiging van de koopkracht van de landbouwers in de landen met hogere levens standaard, wat niet kan ondervangen worden door een evenredige daling van de prijzen voor nijverheidsproducten en diensten, omdat in deze sector de lonen zeer sterk sociaal beschermd zijn en een opgeven van deze bescherming tot onver moede sociale conflicten aanleiding zou geven. Zulks ware trouwens in de kaart spelen van de communisten, iets wat men juist wil vermijden. België meent daarom, dat de integratie van deze producten slechts zeer geleidelijk mag geschie den, onder bescherming van een reeks proto collen, zoals het Benelux-protocol van 1947, om bedoelde gevaren af te weren. België verzet zich ten slotte tegen de vorming van een hoge auto riteit of gezagsorgaan, dat over wel en wee van onze hoeren en tuinders zou beslissen. Landbouw en tuinbouw zijn, in tegenstelling met de kolen- en staalnijverheid, zo gediversifieerd, zo ver schillend in aspect van land tot land en van streek tot streek, zo verdeeld in millioenen zelf standige ondernemingen, dat het niet mogelijk is de coördinatie ervan aan een internationaal gezagsorgaan toe te vertrouwen. Het meent daarom, dat aan de nationale regeringen alleen de beslissende macht moet voorbehouden blij ven in deze zaak. België is ten slotte van oordeel, dat zoveel mo gelijk landen aan de eenmaking moeten deel nemen om de afzetgebieden zoveel mogelijk te kunnen spreiden, waardoor de voordelen en de nadelen beter tegen elkaar kunnen opwegen. 216

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1953 | | pagina 4