)oor de financiële doolhof
De Europese Betalingsunie
De serie uiteenzettingen, die wij wijden aan
het onderlinge betalingsverkeer van de West-
europese landen, die bij de z.g. Europese Be
talingsunie te Parijs zijn aangesloten (afgekort:
E.B.U.) wint aan belangrijkheid wegens de
omstandigheid, dat juist in deze tijd de ver
lenging van genoemd orgaan aan de orde is ge
steld.
Van deze gelegenheid wordt door de monetaire
deskundigen van de betrokken landen gebruik
gemaakt om de gebreken, welke in de afgelopen
jaren in E.B.U.-verband aan de dag zijn ge
treden, nader onder het oog te zien ten einde te
trachten doelmatige verbeteringen in de spel
regels aan te brengen.
Daar de E.B.U., zoals de vorige maal uiteen
gezet werd, is ingesteld ten einde het vastgelo
pen Europese handels- en betalingsverkeer op
gang te brengen, spreekt het vanzelf, dat de
hinderpalen, die aan een soepeler betalingsver
keer en een verruiming van de internationale
handel in de weg hebben gestaan, inzonderheid
onderwerp van studie uitmaken. Verder moet
ernaar worden gestreefd de spelregels van de
E.B.U. zodanig te herzien, dat deze het berei
ken van gezonde d.w.'Z. evenwichtige handels-
en betalingsverhoudingen tussen de bij de
E.B.U. aangesloten landen in de hand werken.
Een eerste belangrijk verschil tussen het na
oorlogse betalingsstelsel en dat van vóór de
tweede wereldoorlog is, dat de E.B.U. een
regeling is tussen de centrale banken der afzon
derlijke landen, dat derhalve particulieren recht
streeks niet aan het internationale betalings
verkeer deelnemen. De centrale banken onder
houden rekeningen bij elkaar, waarop zij elkaar
belasten of goedschrijven. In de tijd van de
gouden standaard werd daarentegen het beta
lingsverkeer volkomen onafhankelijk van de
centrale banken over de particuliere banken ge
leid, die buitenlandse wissels en goud kochten
of verkochten. Dat goud kwam er eerst aan te
pas als de stand van de wisselkoersen daartoe
aanleiding gaf.
Moesten er veel betalingen aan het buitenland
(wegens grote invoer) geschieden, b.v. in pon
den, dan steeg de koers of de prijs van die
ponden. Echter slechts tot een bepaald maxi
mum, dat het gouduitvoerpunt werd genoemd.
Boven dat punt steeg de prijs voor het buiten
landse geld niet, omdat men goedkoper goud
bij de Nederlandsche Bank kon kopen tegen
guldens, waarna het gele metaal naar het bui
tenland ter betaling werd gezonden,
liet is van belang hierop speciaal de aandacht
te vestigen, omdat er uit blijkt, dat vóór de oor
log' de wisselkoers kon schommelen tussen een
gouduitvoerpunt en een goudinvoerpunt (het
tegenovergestelde van eerstgenoemd geval nl.
waarbij het voor het buitenland voordeliger
werd met goud te betalen dan guldens-wissels
o]) de deviezenmarkt te kopen).
Hiermede komen wij tevens op één van de ern
stigste gebreken, die het stelsel van vaste
wisselkoersen van na de oorlog aankleven.
Doordat deze niet onmiddellijk stijgen of dalen
bij te grote invoer of uitvoer moet de E.B.U.
het zonder deze automatische rem stellen. Het
ongewenste gevolg daarvan is, dat de te grote
invoer dan wel de te grote uitvoer te lang blijft
voortgaan.
Ernstiger is echter nog, dat zelfs wanneer het
stadium is aangebroken, waarop door een debi-
teurland, een land dus met een tekort op de be
talingsbalans (meestal tevens op zijn handels
balans) goud moet worden betaald, naar ver
houding gedurende lange tijd nog veel op cre-
diet van de E.B.U. kan worden gekocht. Dit
zoals wij hebben gezien zeer in tegenstelling tot
het stelsel van de gouden standaard, waarbij
onmiddellijk voor 100 in goud moet worden
betaald, wanneer het sein op onveilig is gaan
staan, het gouduitvoerpunt is bereikt.
De spelregels werden door de leiding van de
Europese Betalingsunie nl. zodanig vastgesteld,
dat er volgens een aflopende schaal crediet
wordt verstrekt en volgens een oplopende schaal
goud moet worden betaald (ter aanvulling van
het crediet) door een debiteurland.
Als basis geldt een z.g. quotum, dat voor ons
land aanvankelijk op 330 millioen (plus een
extra aanvangscrediet van 30 millioen) werd
gesteld. In de positie van debiteurland kregen
wij dus eerst voor 20 van het gehele quotum
of 66 millioen crediet. Van de volgende
66 millioen dus in de tweede phase
werd V5 deel als crediet verstrekt en moest
dan tevens V5 deel door ons in goud worden
aangezuiverdin de volgende phase was de ver
houding V5 deel crediet en VB deel goudbeta
ling; in de laatste of vijfde phase V5 deel cre
diet en V# deel goudbetaling.
De betalingsnood van ons land was in Augustus
L
222