buitenland bestaat. Een nauwkeurig evenwicht
van dag op dag en zelfs van jaar op jaar, is
ondenkbaar. Dat is ook niet noodzakelijk, mits
de (betalings-)balans niet voortdurend naar één-
en dezelfde richting doorslaat. Is nu eens de éne
schaal, dan weer de andere schaal zwaarder be
laden, dan kan toch na verloop van tijd het
evenwicht in stand worden gehouden.
Het is dus reeds voldoende, wanneer voldoende
reserves konden worden opgebouwd voor tijden
van een ongunstige betalingsbalans. Ook is het
denkbaar en is het vaak voorgekomen dat
tekorten op de lopende betalingsbalans (die uit
sluitend de lopende betalingen, betrekking heb
bende op het goederen- en dienstenverkeer, om
vat dus niet de zgn. /o//v7nu/beweging, waar
bij zuiver kapitaal door credietverlening of an
derszins wordt verplaatst) tijdelijk worden ge
dekt met credieten, van het buitenland verkregen.
Om zulke credietgeving aan te trekken werd dan
in het verleden de rente het disconto) door
de nationale circulatiebank verhoogd, hetgeen,
indien ten minste het buitenland voldoende ver
trouwen in de gulden behield, een magnetische
uitwerking op de buitenlandse kapitaalbronnen
uitoefende.
Wij zeiden hierboven, dat er een zeer nauwe
samenhang bestaat tussen de economische en
monetaire toestand in een land en de stand van
de betalingsbalans. Om dat duidelijk te maken,
behoeven wij niet ver in het verleden terug te
grijpen. Men herinnert zich, dat onder invloed
van het zgn. Korea-effect en de Korea-hausse
de prijzen op de internationale markten omhoog
sprongen en dat zulks gepaard ging met een
koortsachtige opvoering van de invoer en aan
vulling van de voorraden. Het gevolg hiervan
was, dat het invoeroverschot van onze handels
balans (de balans dus tussen goederenmrwr en
goederen uitvoer van ons land) sterk steeg. Dat
gebeurde in een tijd, dat toch reeds met tekorten
op de Rijksbegroting werd gewerkt. Die begro
tingstekorten maakten het aanmaken van geld
door de Nederlandsche Bank ten behoeve van
de Staat noodzakelijk en schiepen op zich zelf
reeds een sfeer van wantrouwen. Toen daarbij
nu nog de stijging van het tekort op de handels
balans kwam, was eerst recht het hek van de
dam.
In 1951 werd gelukkig op het gebied van de
binnenlandse financiën het roer radicaal omge
gooid. De Staatsbegroting werd in evenwicht
gebracht, althans werd het evenwicht tussen de
inkomsten en uitgaven van de Staat als doel
van de regering voorop gesteld, terwij 1 als
172
tweede doelstelling het sluitend maken van de
betalingsbalans in het regeringsprogram werd
opgenomen.
Te dien einde werden o.a. de prijssubsidies sterk
verminderd, een reeks belastingen verhoogd
(met totaal 250 millioen), en bezuinigingen
bij het overheidsapparaat voor ca. 150 millioen
doorgevoerd.
Deze maatregelen hadden ten doel, het binnen
landse verbruik met 5 en de jaarlijkse inves
teringen met 25 te doen verminderen, waar
door naar berekend was, de zwaarste druk op de
betalingsbalans zou wegvallen. De vermindering
van het verbruik en van de bedrij fsinvesteringen
hebben inderdaad in hoge mate tot het herstel
van het evenwicht van de betalingsbalans bij
gedragen, waarnaast de belangrijke ontspanning
en prijsdalingen, 11a Korea" ingetreden, mee
hielpen. Terwijl het tekort op de lopende reke
ning van de betalingsbalans in 1950 tot 1.091
millioen was gestegen waarvan het grootste
gedeelte, nl. f J15 millioen, voor rekening kwam
van het eerste halfjaar kromp het betalings
balanstekort in 1951 in tot 252 millioen, ter
wijl het eerste halfjaar van 1952 een overschot
op de betalingsbalans beeft opgeleverd van ruim
één nrilliard gulden. De tweede helft van 1952
zal daarvoor, gezien de bevredigende ontwikke
ling van de handelsbalans en de voortdurende
toevloeiing van buitenlandse betaalmiddelen -
alleen mogelijk bij een gestadige gunstige stand
van de betalingsbalans, waarbij (men zie boven)
méér betalingsmiddelen uit het buitenland vloeien
dan daarheen moeten worden betaald) waar
schijnlijk weinig onderdoen.
Geheel in overeenstemming met dit beeld was
het tekort, dat in het betalingsverkeer met de
bij de Europese Betalingsunie (E.B.U.) aange
sloten landen aanvankelijk bestond, einde T95T
geheel verdwenen, terwijl sindsdien het over
schot bij die instelling (waarover een volgend
keer meer) is aangegroeid tot rond 320 mil
lioen, waarvan in goud f 1125/2 millioen aan
ons werd betaald.
Van overheidswege is intussen reeds enkele
malen verklaard, dat aan de gunstige stand van
onze betalingsbalans binnen afzienbare tijd een
einde zal komen, met name, wanneer op grotere
schaal weder tot voorraadaanvulling zou worden
overgegaan. In hoeverre dat pessimisme als
waarschuwing aan ons volk is bedoeld, om op
de ingeslagen goede weg voort te gaan, zal in
de loop van dit jaar moeten blijken. Wel dient
men bij dit alles te bedenken, dat het overschot
op de betalingsbalans tot stand is gekomen onder