kan die zaak er niet meer toe bijdragen, dat
personen een betere indruk van zijn credietwaar-
digheid verkrijgen dan hij verdient. Het pand
recht is door de bezitsoverdracht voor een ieder
waarneembaar; juist daardoor kan het tegen
over een ieder werken. Maar anderzijds is het
juist dit vereiste van de overgave van de zaak,
dat de oorzaak is van het probleem waarover
het hier gaat. Immers doordat pand, het voor
rang gevende zekerheidsrecht op roerend goed,
slechts bestaanbaar is door en na overgave van
de zaak, kan dit recht slechts worden gevestigd
op die zaken, welke de schuldenaar tijdelijk kan
missen en ten aanzien van welke bovendien de
schuldeiser in staat is deze zelf dan wel door
middel van een derde in bewaring te nemen.
Pand is dus niet mogelijk op zaken welke de
schuldenaar nodig heeft om zijn bedrijf gaande
te houdenvandaar dat het juist voor de kleine
neringdoenden, die weinig meer bezitten dan
hun bedrijfsmiddelen, een onbruikbaar zeker
heidsrecht is. En juist zij krijgen zonder bij
zondere zekerheid te stellen niet gemakkelijk
crediet. Wie effecten heeft, kan die in pand
geven om crediet te krijgen, maar een winkelier
die niets heeft dan zijn winkelinventaris, een
boer die slechts wat vee en landbouwgereed
schappen bezit, zou door deze af te staan als
onderpand voor zijn schuld, zichzelf juist de
middelen ontnemen welke hij nodig heeft om
t.z.t. in staat te zijn die schuld af te lossen.
Voor de schuldeiser zou het bovendien vaak
moeilijk en kostbaar zijn de bedoelde goederen
onder zich te nemen. Pand is dus in deze ge
vallen onbruikbaar.
Hoe redt de praetijk zich tot nu toe?
Vindingrijk als de praetijk is, heeft zij naar
andere middelen gezocht en deze ook gevonden,
om schuldeisers mogelijk te maken toch een
bevoorrechte positie te veroveren t.a.v. roerende
goederen die de schuldenaar onder zich blijft
houden. De schuldenaar verkocht b.v. goederen
aan de schuldeiser, droeg ze ook aan hem in
eigendom over, maar kreeg ze tegelijkertijd in
bruikleen terug met het recht en vaak ook met
de plicht ze tegen dezelfde prijs terug te kopen,
zodra hij zijn schuld had afbetaald.
Dit alles kon geschieden bij een en hetzelfde
contract, omdat, anders dan voor verpanding
van roerend goed, voor eigendomsoverdracht
daarvan feitelijke afgifte va nde zaak niet per se
nodig is. Wel maakt een enkele koopovereen
komst in ons recht de koper nog niet tot eige
naar van de door hem gekochte zaak; eigenaar
6
wordt hij eerst door de levering. En in het
algemeen zal ook die levering geschieden door
overgave van de zaak, verricht door of namens
de verkoper. Maar die overgave behoeft naar
ieders mening niet altijd daadwerkelijk plaats
te vinden. Zo kan het zijn, dat de koper de zaak
reeds onder zich had.
Iemand heeft b.v. een roerende zaak een paard
of een boek gehuurd of geleend en koopt
die vervolgens van de verhuurder of uitlener.
Hij behoeft dan natuurlijk de zaak niet eerst
aan zijn wederpartij terug te geven om haar
vervolgens onmiddellijk weer van deze over te
nemen. Hij was eerst houder voor de ander,
maar hij krijgt door de koop de wil om de zaak
voor zichzelf te houdendoor die koop wordt
hij bezitter en tevens eigenaar van de zaak. Dit
noemt men traditio brevi manu (overdracht met
de korte hand), een wijze van levering welke de
wet uitdrukkelijk vermeldt.
Een automobielzaak bv. verkoopt een auto, maar
neemt deze meteen voor de koper in bewaring
(stalling). Nu is het voor een geldige levering,
dus voor de eigendomsoverdracht, niet nodig,
dat de autozaak eerst de auto bij de koper thuis
brengt en daarna dit voertuig terughaalt om
het te stallen. Het opvoeren van een dergelijke
comedie is onnodig. Voldoende is, dat de auto
zaak duidelijk doet blijken, dat zij de wil om
eigenaar van de auto te zijn, laat varen en die
auto voortaan ten behoeve van de koper als
diens bewaarnemer onder zich wil houden.
Deze vorm van levering, waarover de wet
zwijgt, maar welke sinds jaar en dag als geldig
wordt erkend, staat algemeen bekend als consti-
tutum possessorium. En dit constitutum posses-
sorium, deze levering zonder feitelijke overgave,
werd nu het middel om een nieuw zekerheids
recht op roerend goed mogelijk te maken. De
schuldenaar verpandde niet, maar hij verkocht
en droeg de zaak in eigendom over aan de
schuldeiser, die echter die zaak bij de schulde
naar in huur, leen of bewaarneming liet, zolang
deze zijn verplichtingen nakwam, terwijl partijen
bij voorbaat de koop reeds ongedaan maakten
voor het geval dat de schuldenaar zijn schuld
geheel zou aflossen.
Daar het mom van koop en verkoop tot allerlei
gekunstelde en vreemdsoortige nevenbedingen
noopte, werd men langzamerhand stoutmoediger
eniging men op Duits voorbeeld er toe over de
schuldeiser de goederen ronduit „tot zekerheid"
in eigendom over te dragen, natuurlijk eveneens
met de bepaling dat de schuldenaar ze onder
zich mag houden zolang hij zijn verplichtingen