pand. Hypotheek op onroerende goederen en
onroerende rechten alsmede op de grotere sche
pen, pand op roerend goed en op roerende rech
ten, b.v. vorderingsrechten. Hypotheek en pand
geven dus voorrang op de goederen waarop zij
zijn gevestigd ten behoeve van de vorderingen
waarvoor zij zijn verleend. Zij zijn zekerheids
rechten en zij zijn dit ook daarom, omdat zij
een absoluut karakter hebben, omdat zij zakelijke
rechten zijn. In het algemeen heeft, gelijk ge
zegd, een schuldeiser slechts verhaal op de
goederen van de schuldenaar, d.w.z. hij kan voor
zijn vordering slechts verkopen die goederen
welke op het tijdstip dat hij verhaal neemt,
eigendom zijn van de schuldenaar. Heeft deze
op dat tijdstip weinig of niets meer, dan vist
de schuldeiser achter het net. Dit geldt ook voor
de schuldeiser, die een wettelijk voorrecht heeft
een voorrecht bestaat immers alleen hierin, dat
als de goederen van de schuldenaar te gelde
worden gemaakt ter betaling van zijn schulden,
bij de verdeling van de opbrengst van een
bepaalde zaak of van het gehele vermogen de
bevoorrechte schuldeiser het eerst wordt afbe
taald. Zaken die niet meer tot het vermogen
van de schuldenaar behoren, worden echter niet
mee geëxecuteerdhet voorrecht kan dus niet
meer werken. Maar bij pand of hypotheek krijgt
de schuldeiser een recht op de zaak zelve. Bij
hypotheek is dat al bijzonder duidelijk. De hypo
theekhouder kan op het tot zekerheid verbonden
onroerend goed zijn vordering verhalen, onver
schillig wat er met dat goed na de vestiging van
zijn recht is gebeurd, onverschillig dus in wiens
handen die zaak na het ontstaan van zijn zeker
heidsrecht is overgegaan. Zonder dat zakelijk
karakter zou het recht van hypotheek weinig
waarde hebben; tegen de tijd dat wegens het in
gebreke blijven van de schuldenaar, een hypo
theekhouder tot executie zou willen overgaan,
zou de zaak waarop het recht rust, veelal reeds
lang door de geldbehoevende schuldenaar zijn
vervreemd. Maar een vervreemding doet geen
afbreuk aan een zakelijk rechtdaarom kan de
hypotheekhouder, hoewel de zaak niet meer het
eigendom is van zijn schuldenaar, toch zijn
vordering daarop verhalen.
De pandhouder heeft een soortgelijke zakelijke
zekerheid, doordat hij het voor zijn vordering
verbonden (roerend) goed in zijn feitelijke
macht krijgt, zodat de schuldenaar dit niet meer
kan vervreemden.
Voorrang en zakelijke zekerheid zijn de twee
voordelen van een hypotheek- of pandhouder.
Bovendien hebben de houder van een eerste
hypotheek en elke pandhouder nog een derde
voordeel, hierin bestaande, dat zij niet een
proces tegen de schuldenaar behoeven te be
ginnen, als zij verhaal op hem willen nemen
evenmin behoeven zij in geval van faillissement
van de debiteur de afwikkeling van de boedel
door de curator af te wachten, zoals de andere
schuldeiserszij kunnen als de schuldenaar in
gebreke blijft of failliet gaat, aanstonds de zaak
waarop hun recht rust, in het openbaar verkopen
en zichzelve uit de opbrengst daarvan betalen.
Van deze zakelijke rechten zouden derden ge
makkelijk de dupe kunnen worden. Dit heeft
de wetgever willen voorkomen. Vandaar dat een
hypotheekrecht op onroerend goed of op schepen
slechts geldig is, indien het in een openhaar,
door een ieder te raadpleegen register, is inge
schreven. Voor het pandrecht is deze oplossing
niet mogelijk. Roerende goederen gaan van hand
tot handmen kan niet eisen dat ieder bij elke
zaak die hij zich aanschaft, registers gaat raad
plegen om te zien, of de verkoper wel vrij was
om over die zaak te beschikken. Trouwens, roe
rend goed bestaat goeddeels uit vervangbare
zaken die niet van andere zijn te onderscheiden
of uit verbruikbare zaken die anders dan onroe
rend goed door het gewone gebruik teniet gaan.
Onroerend goed daarentegen is tegenwoordig
gemakkelijk te individualiseren, dank z'j het
kadaster. Voor het zekerheidsrecht op roerend
goed, dus voor het pandrecht, is daarom bepaald
dat het gevestigd wordt door terhandstelling
van de zaak, hetzij aan de schuldeiser zelf, hetzij
aan een derde. Het gaat er om, dat de zaak aan
de macht van de schuldenaar of de pandgever
wordt onttrokken. Dit zegt de wet uitdrukkelijk
zij voegt er aan toe, dat het pandrecht teniet
gaat, wanneer de verpande zaak met de wil van
de schuldeiser in de macht van de schuldenaar
terugkeert.
Twee doeleinden worden hiermee bereikt. In de
eerste plaats belet de overgave de schuldenaar
de zaak ten nadele van de schuldeiser te ver
vreemden derden kunnen dus niet de zaak
verwerven in onbekendheid met het recht van
de schuldeiser, zodat geen strijd kan ontstaan
tussen hun rechten en die van de schuldeiser.
Deze heeft de zaak in zijn macht en is daardoor
zeker, dat hij zo nodig daarop zijn vordering kan
verhalen. Bovendien -tweede voordeel van het
feit dat de zaak aan de macht van de schuldenaar
wordt onttrokken zijn nu ook de andere en
vooral de toekomstige schuldeisers van de schul
denaar gewaarschuwd. Immers doordat de
schuldenaar de zaak niet meer onder zich heeft,
5