gen. Toch zou zulk een krachtig herstel als heeft plaats gevonden niet mogelijk zijn geweest, in dien niet eerst de financiële huishouding van de centrale overheid in het reine was gebracht d.w.z. een einde zou zijn gemaakt aan de tekor ten op de staatsbegroting. Het afgelopen jaar is immers het eerste geweest, dat een overschot op de staatsbegroting heeft opgeleverd en wel ten bedrage van 200 millioen met inbegrip van de bijdragen voor het Landbouwegalisatie- fonds terwijl ook de begroting voor 1953 volgens de millioenennota van September jl. met een behoorlijk overschot zal kunnen worden af gesloten. Dank zij het bereikte begrotingsevenwicht be hoefde de overheid geen toevlucht meer te ne men tot de biljettenpers, zoals men het pleegt aan te duiden, wanneer de Staat tot dekking van begrotings- of kastekorten geld te zijnen be hoeve door de Nederlandsche Bank laat aan maken dan wel blanco crediet bij de circulatie bank opneemt. Gedaan was het dus met de on gezonde uitbreiding van de geldvoorraad, de oorzaak van de inflationistische spanningen en van de tekorten op de betalingsbalans. Tevens was aldus aan één van de belangrijkste voor waarden voor een terugkeer van het vertrouwen in het geldwezen voldaan. De gunstige gevolgen van een en ander hebben dan ook niet lang op zich laten wachten. In de eerste plaats is de grote aanwas van de buitenlandse betaalmiddelen, die zich ophoopten bij de Nederlandsche Bank, in het binnenlands verkeer zichtbaar geworden in een belangrijke toeneming van de geldruimte (de deviezen wor den immers aan de centrale bank verkocht tegen guldens). Die geldruimte heeft op haar beurt de liquiditeit van de schatkist ten zeerste versterkt, daar de gelden, die bij de banken aanzwollen, door deze instellingen tot zeer grote bedragen in schatkistpapier werden belegd. Bij het afslui ten van het jaar beschikte het Rijk dientenge volge, alsook ten dele dank zij de bevredigende belastingbetalingen, bij de Nederlandsche Bank over een vrij tegoed van ongeveer 923 mil lioen tegen slechts 160 millioen einde 1951, Verder heeft die geldverruiming stellig ook de daling van het rentepeil, die geleidelijk in de tweede helft van 1952 kon intreden, in de hand gewerkt, niet alleen rechtstreeks door toeneming van de voor belegging beschikbaar komende middelen, doch in niet mindere mate ook indi rect door het herstel van vertrouwen, dat uit de verbeterde monetaire positie is voortgevloeid. Een eerste aanwijzing voor de terugkeer van het monetaire vertrouwen kon men putten uit het verdwijnen van het opgeld voor Amerikaanse fondsen. Dit agio was in Augustus/September 1951 tot een hoogtepunt van ruim 20 ge stegen. Aan het begin van 1952 was het reeds tot ca. 9 teruggelopen, medio April was het geheel verdwenen. Sindsdien heeft de dollar koers voor Amerikaanse waarden op de Amster damse beurs de z.g. Arbusdollar zich vrij wel voortdurend op omtrent 3.80 bewogen, dus op het normale koersniveau van handels dollars, zodat Nederlandse beleggers bij aan koop van Amerikaanse fondsen hierop geen agio d.w.z. geen extra valutapremie meer moesten betalen. Parallel hiermede zijn ook de koersen van de te Amsterdam genoteerde Nederlandse dollarleningen teruggelopen tot een stand, die nauwelijks nog een premie voor de dollar bevat. Het herstel van het vertrouwen kwam verder tot uitdrukking in een toeneming van de spaar tegoeden bij de banken, alsook en vooral in de vraag naar guldensleningen. Vormde het rentegamma ondanks de verho ging van de maximum geoorloofde rente tot 4Y\ °/o voor leningen met een gemiddelde loop tijd van ten hoogste twintig jaren in Februari 1952 aanvankelijk nog een ernstige belem mering voor de emissiebedrijvigheid, geleidelijk aan kon deze niettemin toenemen, eerst dank zij de omstandigheid, dat het renteplafond op aller hande wijze in feite werd ontdoken en de geld gevende instellingen met name de institutionele beleggers dientengevolge in werkelijkheid een hogere rente konden maken dan 4)4 later in het jaar echter doordat het rentepeil van nature daalde. Bovendien werden, nadat aan de ge- gemeenten verboden was leningen met enkele procenten disagio aan de banken over te doen, geheel nieuwe wegen bewandeld, doordat de banken als tussenstation en doorgangshuis voor de nieuwe leningen gingen optreden. De banken kunnen naar de aard van hun bedrij f de gelden, waarover zij altijd slechts voor korte tijd de beschikking hebben, in het algemeen niet voor lange tijd uitzetten. Wat lag dus meer voor de hand dan dat zij inschreven op leningen, waarvoor de levensverzekeringmaatschappijen, pensioenfondsen of andere instellingen eerst na verloop van tijd de middelen konden opbrengen? Voor die overbruggingsperiode konden de ban ken aldus meer rente maken dan op schatkist papier en bovendien nog een deel van die hogere rente (4)^2 per jaar) aan de uiteindelijke af nemers van de obligaties als korting op de emis- sieprijs van 100 afstaan. Bij deze vóórfinan- 157

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1953 | | pagina 13