VRAAG EN ANTWOORD
Na het doordringen van de politiek in de cen
trale instellingen werd de tweede etappe ge
vormd door het terzijde schuiven van de voor
naamste coöperaties. liet coöperatieve handels
apparaat werd door vordering van overheidswege
vanaf 1948 gedeeltelijk- en sinds 1950 volledig
vervangen.
De grote centrale coöperaties moesten door ver
pachting of verkoop hun pakhuizen en fabrieken
ter beschikking stellen van de V.E.A.B., hun
machines en opslagplaatsen van reserve-onder-
delen waren reeds eerder overgegaan naar de
M.A.S.
Tn 1950 nam de Duitse Zaadkwekerij de zaai
zaad- en pootgoedafdelingen over en de Duitse
Handelscentrale de nog overgebleven handels-
en werktuigencoöperaties.
Ten slotte ging de handel in brandstoffen, in
aardappelen en in voedingsmiddelen over naar
de districtscoöperaties.
Aan laatstgenoemde, nieuw gevormde instellin
gen moesten de grote coöperaties hun inventaris
overdragen, hoewel het kapitaal van de districts
coöperaties volkomen ontoereikend was. De
dorpscoöperaties weigerden n.1. van de door hen
bij de liquidatie van de centrale coöperaties ver
kregen middelen meer dan een gedeelte bij de
districtscoöperaties te deponeren.
Na de grote coöperaties was de beurt aan de
kleinere en aan de plattelandsbanken, die tot
dusverre bij al het voorafgaande nog het minst
betrokken waren geweest.
Eerst werden in 1946 de plaatselijke boerenleen
banken door de voorgeschreven credietverlening
aan nieuwe bedrijven ingeschakeld bij de van
staatswege ingevoerde crediethuishouding.
Daarna volgde het verdringen van de grote
coöperaties door de van staatswege ingestelde
vorderingsorganisaties. Deze laatste mochten
slechts saldi aanhouden bij de staatsbank en ook
daar alleen konden zij crediet krijgen. Daarmede
verloren de centrale boerenleenbanken met één
slag de grootste actiefposten uit hun crcdiet-
bedrij f
(Slot volgt.)
Vraag: Een vader stortte een jaar of 10 ge
leden een bedrag op een spaarbankboekje t.n.v.
zijn dochtertje, zonder enige bepaling. Dat
meisje van toen is nu 19 jaar geworden en
inmiddels getrouwd. De vader is nog in het
bezit van het hoekje. Nu is onze vraag deze:
Aan wie kunnen of mogen we dit geld uit
betalen en wie moeten we weigeren? De
vader, de man van de vrouw, of de vrouw
zelf
Antwoord: De minderjarige dochter, te \yiens
name het spaartegoed is ingelegd, heeft ten
gevolge van haar huwelijk de status van meer
derjarige verkregen.
De vader heeft derhalve de ouderlijke macht
over zijn dochter verloren en is niet meer de
wettelijke vertegenwoordiger van zijn dochter.
Wie thans de kwijting kan verlenen, hangt af
van de omstandigheden. Is het meisje in ge
meenschap van goederen gehuwd, dan is de
man alleen bevoegd om kwijting te geven. Is
de vrouw daarentegen op huwelijkse voor
waarden gehuwd en heeft zij zich het beheers-
recht over haar roerende en onroerende goe
deren voorbehouden, dan kan slechts de
vrouw kwijting verlenen, nadat zij daartoe
gemachtigd en bijgestaan is door haar echt
genoot. Tenslotte kan het tegoed aan de aan
brenger van het boekje uitbetaald worden,
tenzij er redenen zijn om aan te nemen, dat de
aanbrenger van het boekje dit op niet wettige
wijze in zijn bezit heeft gekregen of gehou
den, dan wel degeen te wiens name het spaar
tegoed staat, te kennen heeft gegeven, dat niet
uitbetaald mag worden.
Vraag: Een onzer hypothecaire debiteuren wil
het verbonden onroerend goed aan een derde
verkopen.
Wat moeten we hiermee aan? De notaris wil
de zaak regelen door middel van schuldver
nieuwing.
Antwoord: Voor de door de notaris voorge
stelde figuur gevoelen wij niet zo erg veel.
In normale gevallen zal de bank zich van de
overdracht van een aan haar verbonden on
roerend goed weinig behoeven aan te trek
ken. Met de overdracht van het onroerend
Beschikken over spaartegoed
Verkoop verbonden onroerend goed
133