De Raiffeisen-organisalies in Oost-Duitsland Enige tijd geleden werd ons toegezonden een artikel van de hand van Dr. M. Böckenhauer, voorheen directeur van de Raiffeisen-Genossen- schaft „Erfurt" in Thüringen en thans verbon den aan het erband Iandl. Genossenschaften „Hannover-Braunschweig" te Hannover. Ge noemd artikel bespreekt de Raiffeisen-organi- saties in Oost-Duitsland. Alvorens uit genoemd artikel een en ander in ons blad over te nemen, zonden wij het ter in zage aan het Deutscher Raiffeisenverband te Bonn. Dit bevestigde ons de juistheid van de door Dr. Böckenhauer vermelde feiten en deelde ei der mede, dat de schrijver bij de Hannoverse C enti ale, bij welke hij thans werkzaam is, het volle vertrouwen geniet. 1 lieronder volgt dan de door ons enigszins ver korte inhoud van het bedoelde artikel. 1 oen de landbouwcoöperaties in de Oostzöne van Duitsland, die in verband met de sluiting van de banken in Juli 1945 eveneens haar werk zaamheden moesten staken, in November van dat jaar weer in de oude vorm verschenen, leek het alsof de Raiffeisen-organisaties een nieuwe ontwikkeling tegemoet zouden gaan. Immers voor de naam Rai ff eisen werd propaganda ge maakt, de moeilijkheden voor het particuliere bedrij f kwamen de coöperaties ten goede en van overheidswege kregen zij nieuwe opdrachten. De omzetten stegen aanzienlijk, in het bijzonder in het goederenverkeer. Na de hervorming van het grootgrondbezit volgde in 1948 de instelling van een tweejaren plan. Dit plan deed de eerste moeilijkheden voor de coöperaties ontstaan en wel in het bijzonder voor de verbruikscoöperaties. De V.E.A.B. Volkseigene Erfassungs- und Aufkaufbteriebe) werd opgericht als staatsinstelling voor het op kopen van producten. Zij richtte zich zowel tegen het particuliere bedrijf als tegen de coöperaties. Vervolgens kwam de oprichting tot stand van de .D.G.B. (Yereinigung der gegenseitige Bauernhilfe) en de M.A.S. (Maschineausleih- stationen), welke instellingen een politiek karak ter droegen. Bij het bepalen van de werkgebieden van de Y.D.G.B. en de coöperaties kwamen de laatste er in het begin nog goed af. Tn 1949 werd tijdens een z.g. zóne-congres van de boerenleenbanken in Berlijn zelfs nog een centrale opgericht, van welke centrale tot president werd gekozen de Thüringse minister Busse, de grote voorstander van hervorming van de grondeigendom. In de praktijk was het echter zó, dat zowel V.D.G.B. als M.A.S. onbeperkte voorrang hadden hoven de coöperaties. Daarna werd een begin gemaakt met het door dringen van de coöperaties met politiek. In de verenigingen werden z.g. organisatie-afdelingen ingesteld, waarin politieke functionarissen zit ting namen. Zij gaven wel de toon aan, doch waren vaak met het coöperatiewezen in het ge heel niet op de hoogte. In de coöperatieleiding en in de besturen wer den andere personen geplaatst. De vroegere aan hangers van de Raiffeisen-idee werden lang zamerhand uitgeschakeld, het woord „Raiffei- sen" werd verboden, de naam Raiffeisen-bank werd vervangen door dorpsbank. Juist zoals men ten tijde van de hervorming van de grondeigendom een wig gedreven had tussen grootgrondbezit en boerenbezit, zo pro beerde men sinds eind 1948 een kloof te slaan tussen kleine boeren en middenstand enerzijds en grotere landeigenaars anderzijds, met de be doeling de oprichting van de toekomstige dorps coöperaties voor te bereiden. Vóór het straks genoemde zóne-congres gehou den werd, trachtte men jonge boeren en hen, die kleine bedrijven hadden, als afgevaardigden van de coöperaties te doen kiezen. Op deze wiize trachtte men in bestuur en directie zo mogelijk de „grotere" bezitters door de „kleinere" te verdringen. Bij de centrale instellingen kregen de vertegen woordigers van de F.D.G.B. (de vrije Duitse arbeidersbond), de F.D.J. (de vrije Duitse jeugdbond) en de V.D.G.B. al spoedig de over hand op de eigenlijke afgevaardigden en op de leden van de boerenleenbanken. In de lagere regionen van de coöperatieve in stellingen kon langer weerstand worden geboden. Iedere afzonderlijke coöperatie werd thans op haar gezindheid getoetst met behulp van een vragenlijst. Men achtte het vooral van belang of en zo ja, in hoeverre, crediet aan kleine en aan grote landbouwers gegeven werd. 132

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1952 | | pagina 8