gevers het recht hebben zich zo grondig moge lijk op de hoogte te stellen van de innerlijke en uiterlijke hoedanigheden van de credietnemers, waarbij, inzonderheid wanneer de credietnemer ..diep in het krijt staat", licht de toestand ont staat, dat de schuldenaar in steeds toenemende mate op de vingers wordt gekeken en uiteinde lijk volkomen onvrij wordt in zijn economisch handelen. Terwijl dus in Oostenrijk het coöperatieve land- bouwcredietwezen tot aan het jaar 1938 in staat was de geldmiddelen te verschaffen, die ter voorziening in de credietbehoeften van indivi duele bedrijven en van landbouwcoöperaties noodzakelijk waren, dient thans reeds sedert jaren een bedenkelijke toestand van zwakte van het landbouwcredietwezen te worden gesigna leerd. De oorzaken daarvan, genoemd in de tijds volgorde, waarin zij zich hebben voorgedaan, zijn in hoofdzaak de volgende: 1. het koopkrachtoverschot, ontstaan door de oorlogsvoorbereidingen en de toestanden tijdens en na de oorlog, vloeide naar de bankencontrole op de inlagen achtte men overbodig en bleef derhalve achterwege 2. de ontwikkeling van de goederenhandel werd door de voortdurend verscherpte productie verordeningen opgejaagd; ook 11a het in trekken van deze verordeningen bleef veel van de in het coöperatiewezen georgani seerde bedrijfstakken in stand als gevolg van een aangeboren economische interesse van de boeren 3. de beschermende maatregelen sinds het einde van de oorlog', de van hogerhand voorge schreven richtprijzen en de sprongsgewijze verlaging van de koopkracht, hebben liet vertrouwen in de stabiliteit van het spaar kapitaal belangrijk geschokt 4. de plaatselijke credietcoöperaties zijn als dragend fundament in organisatie en werk wijze op de achtergrond gedrongen en vaak ook gebleven. Voor onze bespreking is vooral het laatste van deze, slechts als voorbeeld aangehaalde, argu menten van belang en wij hebben ons af te ragen waar dan wel onze fouten en verzuimen liggen en hoe wij, na herstel daarvan, onze credietorganisatie toch nog verder kunnen uit bouwen. 108 Wij noemen dan de volgende punten a. de banken zijn niet voldoende voor het pu bliek geopend. Onze banken zijn overwegend nog steeds z.g. Zondagsbanken. Zij openen hun loketten voor of na de godsdienstoefening gedurende 2 tot 4 uren. b. de werkruimte is onvoldoende. De zaken worden dikwijls afgewikkeld in een gereserveerde kamer van een herberg, in de pastorie, in een schoollokaal of in de woning van de kassier. c. de boekhouding en het rekeningsysteem zijn onvoldoende. eelvuldig wordt gebruik gemaakt van de enkelvoudige boekhouding met ingebonden boeken, waardoor het overzicht en het in voegen van nieuwe rekeningen bemoeilijkt wordt. d. samenwerking met de plaatselijke landbouw organisaties ontbreekt. De samenwerking in de ruimste zin tussen de credietcoöperaties en de overige land bouwcoöperaties is zeer onvolledig of in het geheel niet te bespeuren. De betrekkingen tot andere agrarische verenigingen binnen het werkgebied zijn zeer vaag. Een en ander geldt eveneens voor de zakelijke verhou dingen. e er bestaat gebrek aan coöperatieve ontwik keling en de huidige functionarissen hebben in het algemeen een te hoge leeftijd. De functionarissen zijn, niettegenstaande alle erkentelijkheid voor hetgeen zij, als regel zonder enige vergoeding, verrichten, voor een groot deel van te hoge leeftijd. Zeer dikwijls ontbreekt, zowel in theorie als op het terrein van de dagelijkse praktijk, elke coöperatieve ontwikkeling. f. misdragingen ten aanzien van de plicht tot geheimhouding en het geven van een slecht voorbeeld door functionarissen, richten niet zelden onmetelijke schade aan. g. gebrek aan ontwikkeling en tact, zowel als onvermogen om goed propaganda te maken ten aanzien van coöperatieve vraagstukken, ontpoppeen zich steeds weer als nauwelijks te herstellen fouten. (Wordt vervolgd.)

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1952 | | pagina 8