het hoekje is gesteld, wordt geacht eigenaar te zijn van de door liet hoekje vertegenwoor digde vordering. Overigens wordt liet karak ter van het boekje bepaald door art. 10 van het spaarreglement, luidende: Art. io. „Terugbetaling kan worden gevor derd door: de inlegger, zijn gevolmachtigde, zijn wettelijk vertegenwoordiger of zijn rechtverkrij geilden. De spaarbank is gekweten door betaling in handen aan de aanbrenger aan het boek ie. Zij is niet z'erplicht een onderzoek in te stellen naar de bez'oegdheid aan de aanbrenger tot- het in-ontvangst-ncmen der terug te geven, bedragen. Een opdracht tot overschrijving moet worden getekend door de inlegger, zijn wettelijke vertegenwoordiger of zijn rechtverkrijgen den. De spaarbank is niet verplicht een on derzoek in te stellen naar de echtheid der handtekening en is hiervoor niet verantwoor delijk." De bepaling van het tweede lid stempelt het boekje tot het z.g. legitimatiepapier. Degeen, die het boekje in zijn bezit heeft, wordt geacht bevoegd te zijn de door het hoekje vertegen woordigde vordering geheel of ten dele te innen en door betaling aan degeen, die het hoekje in zijn bezit heeft en bij de betaling overlegt, is de stichting spaarbank tegenover de spaarder volledig gekweten. Echter alleen degeen, te wiens naam de vordering staat, c.q. de door hem gevolmachtigde, zijn wette lijke vertegenwoordiger of zijn rechtverkrij genden, kunnen de vordering cederen, ver panden enz. Dit het voorgaande volgt zonder meer, dat de minderjarigen, te wiens name de spaarboekjes zijn gesteld, zonder meer eigenaars en rechthebbenden zijn op de in die hoekjes nader omschreven vorderingen. U vraagt, welke beschikkingsmacht de ouders over het spaartegoed hebben. De beschik- kings- en beheersbevoegdheid van de ouders wordt geregeld in het Burgerlijk Wetboek. De vader is blijkens art. 357 van het B.W. de wettelijke vertegenwoordiger van zijn minderjarige kinderen en als zodanig Inlast met het beheer over hun vermogen. Deze beheersbevoegdheid houdt echter niet in de bevoegdheid 0111 over het vermogen der kin deren te beschikken. De beheersbevoegdheid houdt echter wel in de bevoegdheid om vorde ringen, daarin begrepen ten name van de kinderen staande spaarvorderingen, te innen en daarvoor kwijting te geven. Hiervoor is geen enkele andere formaliteit vereist dan dat het spaarboekje aan de spaarbank wordt over gelegd. Op de ouder rust clan echter de ver plichting het aldus ontvangen bedrag opnieuw te beleggen ten name van de kinderen op de wijze als aangegeven in art. 438 van het B.W. Beschikt de vader op andere wijze over het vermogen zijner kinderen, dan is hij voor het daaruit voor de kinderen eventueel voort vloeiend vermogensverlies aansprakelijk, ten zij hij tot die andere belegging door de kan tonrechter is gemachtigd. Wendt de vader het uit het spaartegoed der kinderen opgenomen bedrag in eigen zaken of voor zich zelf aan, dan krijgen dus de kinderen een vordering op hun vader. 'I enslotte hebben de ouders krachtens het be paalde in art. 361 B.W. het wettelijk vrucht genot over het vermogen der kinderen en kunnen dus zonder meer beschikken over de op het spaartegoed ten name der kinderen gekweekte rente. Het komt ons voor, dat, in dien de ouder niet over deze rente beschikt door deze op te nemen, doch de rente op het hoekje laat bijschrijven, de bijgeschreven rente aan de kinderen is geschonken en bij het vermogen der kinderen is gevoegd. Zo lang de rente niet is bijgeschreven blijft de ouder gerechtigd daarover te beschikken. Het vruchtgenot omvat mede het inkomen uit arbeid en vlijt van het minderjarige kind, doch uitsluitend zolang het kind hij de ouders inwoont. Laten de ouders het kind in het bezit van het zelf verdiende, dan worden deze inkomsten door schenking eigendom dier kin deren. Tenslotte merken wij nog op, dat ten aanzien van de Rijkspostspaarbank ten opzichte van de beheersbevoegdheid der ouders over spaar gelden staande ten name van hun minder jarige kinderen, een van het gewone burger lijke recht afwijkende regeling bestaat in art. 10 leden 3 en 4 van de Postspaarbankwet. De minderjarige kan, tenzij hij, die de ouder lijke macht uitoefent, zich daartegen verzet, zelf het tegoed innen, terwijl de ouder, indien de minderjarige de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt, het tegoed slechts kan innen na daar toe door de kantonrechter te zijn gemachtigd. Ook hebben de ouders niet het vruchtgenot van hetgeen ten name van de kinderen bij de postspaarbank is belegd. 114

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1952 | | pagina 14