Usc
Onze handelsbalans
De cijfers, die maandelijks gepubliceerd worden,
aangaande de mate waarin de waarde van de
invoer gedekt wordt door die van dé uitvoer (in
de wandeling dekkingspercentages genoemd)
wekken wellicht iets te veel de indruk, dat het
met de Nederlandse economie goed gaat. Deze
verhouding is immers het resultaat van ver
schillende factoren, die ieder hun betekenis heli-
ben. Dat de cijfers van de afgelopen maanden
van 1952 zoveel gunstiger zijn dan die van de
overeenkomstige maanden van het vorige jaar,
komt door a) de hogere waarde van de uitvoer
en b) door de verminderde waarde van de in
voer deze laatste factor weegt echter zwaarder
dan de eerste; niet alleen naar de waarde, maar
ook naar de hoeveelheid gemeten loopt de invoer
achteruit. Een reactie daarop zal op den duur
niet kunnen uitblijven, want bij voldoende be
drijvigheid in ons land zal er eerder sprake zijn
van stijgende dan van dalende invoer. Wij moe
ten dan ook de tegenwoordige zeer hoge dek
kingspercentages in verband zien met de sterk
teruggelopen investeringsactiviteit en met het
interen der voorraden. Beide verschijnselen pas
sen niet permanent in het beeld, dat men zich
van de ontwikkeling van de Nederlandse econo
mie heeft gemaakt.
Inmiddels staat het er dan zo voor, dat het dek
kingspercentage over de maand Augustus 94
heeft bedragen en over de maanden Januari t/m
Augustus 93. Over dezelfde periode van 1951
bedroeg het dekkingspercentage 67. Het is na
tuurlijk juist, dat men iedere maand de balans
opmaakt, maar voor de beoordeling van onze
economische positie moet men cijfers vergelij
ken, die een langere periode beslaan. Onder de
gegeven omstandigheden is dat op z'n minst een
jaar. Wij zouden ons de huidige invoerpolitiek
niet kunnen permitteren, indien wij in vroegere
perioden niet zo ruim hadden geïmporteerd.
Het weekblad „Economische Voorlichting"
merkt, schrijvende over onze in- en uitvoer, nog
op, dat het invoerafbrokkelingsproces, dat nu al
ruim een jaar aan de gang is (met afwisselende
ups en downs), nog steeds niet tot stilstand is
gekomen. Ook de uitvoer vertoont sinds het
begin van dit jaar een dalende tendenz. Dat toch
de handelspositie nog vrij gunstig bleef, moet
voor een deel worden toegeschreven aan de ver-
76
betering van de ruilverhouding met het buiten
land.
Goud en deviezen
Imponerend zijn ook de wekelijkse gegevens
over de voortdurende toeneming van onze
goud- en deviezenvoorraad. We zijn de 3 mil-
liard ruim gepasseerd. Zich blijkbaar herinne
rende, dat het toch niet alles goud is wat er
blinkt, heeft prof. Gerbrandy aan de minister
van Einanciën gevraagd om wereldkundig te
maken, waaruit nu precies onze reserves bestaan.
V erder wilde de heer Gerbrandy graag de oor
zaken van de aanwas weten, met name in hoe
verre kapitaaltransacties (verkoop aandelen
Koninklijke!) daarin een rol hebben gespeeld.
De minister heeft geantwoord, dat op 23 Juli
1951 de goud- en deviezenvoorraad f 894 mil-
lioen bedroeg en dat deze is gestegen tot
2.992,3 millioen op 28 Juli 1952, bestaande
uit 1.324,7 goud en 1.667,5; deviezen.
Zeer globaal kan worden gesteld, dat in dit jaar
80 a 90 °/o van de toeneming het gevolg is
geweest van de gunstige ontwikkeling van het
lopende handels- en dienstverkeer met het bui
tenland, zodat 10 a 20 overblijft als ge
volg van kapitaaltransacties, waaronder mede
begrepen de Amerikaanse hulpverlening. De
deviezenreserve op 28 Juli 1952 ten bedrage van
T.667,5 millioen was samengesteld uit f 581.7
millioen vorderingen op de Europese Betalings-
Unie, 664.5 millioen uit omwisselbare deviezen
(harde valuta) en voor de rest uit overige
valuta's, merendeels bestaande uit saldi op
accoordrekeningen met buitenlandse centrale
banken.
Hoewel de specificatie van de minister niet tot
in bijzonderheden gaat, lijkt niet alleen de
grootte, maar ook de samenstelling van onze
monetaire reserve niet ongunstig.
Onze deviezenreserve heeft thans een respecta
bele hoogte bereikt. Als men bedenkt, dat het
gehele sterlinggebied (Groot-Brittannië, India,
Pakistan, Australië, Nieuw-Zeeland, Zuid-Afrika
en wat er verder nog is aan Britse koloniën en
dominions, die met sterling opereren) momen
teel 1700 millioen in de pot hebben tegenover
onze 3300 millioen, dan lijken we behoorlijk
sterk, vooral omdat deze reserve voor een flink
gedeelte bestaat uit goud en harde valuta. Aan
r