liet girale geld, voornamelijk de saldi bij banken, meer en meer als betalingsmiddel werden aan gewend. En naarmate bet metaal als munt of als munt- dekking verdwijnt, gaat bet crediet een steeds grotere rol spelen bij de bepaling van het geld- volume. Een der kenmerken van onze moderne economi sche orde hestaat daarin, dat het crediet de grondslag vormt van de geldcirculatie. Alleen in de betrekkingen tussen de circulatiebanken voor de internationale betalingen speelt het goud nog een voorname rol, juist omdat al deze vorderin gen op grond van de traditie contant worden verrekend. Doch ook op dit terrein verovert het crediet een steeds ruimere plaats. Hiermede werd een aanvang gemaakt door de betalings- accoorden met wederzijdse credietverlening, welke accoorden na de tweede wereldoorlog wer den gesloten. In de grond van de zaak is de Europese Betalings-Unie een systeem van inter nationaal crediet, dat de vereffeningen in goud tot een minimum moet beperken. Credieten zowel in binnenland als in buiten land, aan de Staat of aan particulieren, zijn de grondslag van de geldcirculatie, want zij zijn aanleiding zo al niet oorzaak van de schepping van chartaal geld (dit is gemunt geld en geld in de vorm van bankbiljetten) en van giraal geld (dit zijn tegoeden bij banken, op grond waarvan men betalingen kan verrichten zonder dat er chartaal geld aan te pas komt). Zeer zeker geeft niet alle credietverlening aan leiding tot muntcreatie. Dit is onder meer het geval wanneer crediet wordt verleend door mid del van opgespaard vermogen. Doch in vrijwel alle andere gevallen leidt credietverlening tot het scheppen van nieuwe betaalmiddelen. Dit zeer nauwe verband tussen de credietverle ning en de omvang van de betaalmiddelen blijkt trouwens uit de balans van de circulatiebanken. Onder de activa treffen wij naast goud aan: crediet aan de Staat, aan het bedrijfsleven en aan het buitenland. Aan de andere kant zijn de passiva grotendeels samengesteld uit bankbiljet ten en tegoed in rekening-courant. Uit de ba lansen van de particuliere banken blijkt dit ver band veel minder duidelijk, omdat zeer moeilijk is aan te tonen welk deel van de deposito's zijn oorsprong vindt in credietverlening. Theoretisch is de mogelijkheid om crediet te verlenen door middel van muntcreatie onbe perkt. De ervaring heeft echter geleerd, dat be paalde grenzen niet straffeloos kunnen worden overschreden. Indien een particuliere bank te veel crediet verleent, zal haar liquiditeit er onder lijden. Vroeger was dit ook het geval met de circulatiebanken, die onder de zo juist genoemde omstandigheden hun goudvoorraad zagen weg vloeien. Deze goudafvloeiing wordt thans welis waar door allerlei middelen beperkt, doch de gevolgen van te ruime credietverlening vertonen zich dan in de vorm van vermindering van de koopkracht van het geld, van prijsstijging in het binnenland en van devaluatie (waardeverminde ring) van eigen munteenheid tegenover het bui tenland. Toen het bankgeld (dit is een andere benaming voor giraal geld) in gebruik kwam, besefte men al spoedig, dat aan de uitgifte van dit soort geld grenzen gesteld dienden te worden. Daarom werden van overheidswege bepaalde regels vast gesteld, teneinde de omwisselbaarheid in goud te verzekeren. Zolang de gouden standaard algemeen was aan genomen (dat wil zeggen, dat het in omloop zijnde geld zijn waarde ontleent aan het goud en door de circulatiebank tot elk bedrag in goud wordt omgewisseld) werden deze regels in alle beschaafde landen vrij streng nageleefd, met het gevolg, dat de omwisselbaarheid van het geld tot in 1914 schijnbaar gemakkelijk behouden bleef, liet schijnt echter wel of men tegenwoor dig al te veel uit het oog verliest, dat juist de beperking van de biljettenomloop en dientenge volge de beperking van het crediet deze vlotte werking van de gouden standaard mogelijk maken. Velen hebben zich blind gestaard op de omvang van de gouddekking. Het belang hier van werd echter grotelijks overschat naarmate het gebruik en de hoeveelheid giraal geld steeds groter werden. Als stabiliteitsfactor was de credietbeperking van veel groter belang. Doch zodra de gouden standaard was verlaten, werden de gestelde regels, vooral onder de druk van de omstandigheden, meer en meer overtreden. Niemand betwistte de noodzakelijkheid 0111 de credietverlening, voorzover deze leidde tot ver groting van de in omloop zijnde hoeveelheid geld, te beperken. Doch het bleek niet mogelijk om te komen tot een algemeen aanvaarde stel regel teneinde de grenzen van de credietverle ning te bepalen. Zowel door de circulatiebanken als door de particuliere banken werden allerlei factoren in aanmerking genomen, zoals de solvabiliteit van de credietnemer, de liquiditeit van de vordering en het economisch nut van de betrokken crediet verlening. De circulatiebanken streefden boven dien naar stabiliteit van de geldhoeveelheid, 85

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1952 | | pagina 13