Oiijuisle voorlichting door verzekeringsagenten
ges zijn - blijkens de onderstaande noot ge
baseerd op voorlopige gegevens en zullen nog
enige wijzigingen ondergaan in verband met
verhogingen van inleggersrente. De neiging
daartoe geprikkeld enerzijds door de blij
vend gebleken jubileumtoeslag op de rente van
de Rijkspostspaarbank, waardoor deze op 2,4
kwam, anderzijds door de stijging van de rente
stand in het algemeen bleef vermoedelijk ook
in 1952 bestaan. De jongste opgaven van het
secretariaat doen zien, dat deze onderstelling-
juist is: ik geef U de thans bekende cijfers van
de stand der inleggersrente 1951 vergeleken
met 1952:
1951 1952
lager dan 2 1 i
van 2 tot 2,25 36 15
van 2,25 tot 2,40 68 46
van 2,40 tot 2,50 33 49
van 2,50 tot 2,64 91 87
van 2,64 tot 3 20 47
3 en hoger dan 3 12 35.
De grote verhoging van inleggersrente (27
spaarbanken, die tot 2,64/3 en n'et minder
dan 23 spaarbanken, die tot 3 en hoger dan
3 g'ngen) vervult mij met enige zorg; ik
mocht weliswaar constateren een niet onaardige
verbetering van de rentemarge, maar daar staan
tegenover de onmiskenbare tendenz tot stijging-
van de onkosten en de noodzaak om ook bij de
boekwaardedaling van de effectenportefeuille
de reserves op een redelijk peil te houden. Ik
herhaal dus de reeds meermalen vanuit Amers
foort gegeven waarschuwing tegen te schielijke
verhoging van de inleggersrente en geef U de
welgemeende raad: gaat bepaald niet verder dan
gij reeds gegaan zij t
Mocht er in de plaats Uwer vestiging tenge
volge van het feit, dat daar ook niet tot de Bond
behorende spaarinstellingen gevestigd zijn
(waarmede ik niet de Rijkspostspaarbank be
doel) gevaar bestaan voor een soort rentewed
loop, pleegt dan, eventueel via het Bondssecre-
tariaat, overleg, want met zulk een race, welke
slechts tot onnodige en last bezorgende verschui
vingen kan leiden, is niemand gediend.
Of het renteniveau in doorsnede zal dalen of
stijgen in de naaste toekomst, is moeilijk te zeg
gen ik ben van oordeel, dat het zeer bepaald
wenselijk is 0111 niet vooruit te lopen op een
eventuele verwachting van stijging, gelijk ge
daan is, maar om rustig in dit jaar en in 1953
de loop van zaken af te wachten en bedacht te
zijn oj) een redelijk exploitatieoverschot ter ver
sterking van de reserves, ondanks stijgende
kosten.
Tot zover onze aanhalingen uit de rede van de
voorzitter van de Nederlandse Spaarbankbond.
Wij geven deze aanhalingen ook aan de aan
gesloten banken gaarne ter overdenking.
I Ierhaaldelijk vernemen wij, dat agenten van
levensverzekeringmaatschappijen boeren en
tuinders trachten over te halen tot het sluiten
van kapitaal- of pensioenverzekeringen, waarbij
zij er onder meer op wijzen, dat zij zodoende
een verplichte aansluiting bij het Bedrijfspen
sioenfonds voor de Landbouw, welke aan
staande zou zijn, kunnen ontgaan.
Wij menen goed te doen te wijzen op het on
juiste van dergelijke acquisitiemethoden.
In de eerste plaats is er, naar ons van de zijde-
van het Bedrijfspensioenfonds voor de Land
bouw werd medegedeeld, geen sprake van, dat
de zelfstandige ondernemers in de landbouw
binnenkort verplicht zouden worden in dat Be
drijfspensioenfonds deel te nemen.
Slechts de werknemers in de landbouw zijn
daartoe verplicht.
In de tweede plaats willen wij er op wijzen, dat
zo te eniger tijd de zelfstandigen al verplicht
mochten worden deel te nemen in het fonds,
naar alle waarschijnlijkheid slechts dan vrijstel
ling daarvan zal worden verleend, indien de be
trokkene kan aantonen, dat te zijnen behoeve
en ten behoeve van zijn gezin pensioenvoor
zieningen zijn getroffen, die tenminste even
gunstig zijn als de in het fonds voorziene pen
sioenregeling.
Dit is althans de vrijstellingsmogelijkheid,
welke het reglement van het fonds momenteel
kent voor degenen, die onder de werking van
dit fonds vallen.
De pensioenrechten, die het fonds op het ogen
blik kent, zijn onder meer afhankelijk van de
aan premies betaalde bedragen.
83