inet een half procent volgde, zodat het officiële
rentetarief inmiddels weer op de oude hoogte
van 3 is gebracht.
De deviezenvoorraad van de Nederlandsche
Bank, die op 23 Juli 1951 een dieptepunt van
894 millioen had bereikt, heeft de 3 milliard
inmiddels ruim overschreden en niets wijst er
op, dat het Nederlandse bezit aan buitenlandse
valuta's in de nog komende maanden van het
lopende jaar niet nog verder zal toenemen.
De ironie van het speelse lot heeft gewild, dat
de wet op het toezicht van het credietwezen,
waarover in volksvertegenwoordiging en pers
zoveel te doen is geweest minister Lieftinck
voorspelde in het begin van dit jaar nog met
diepe ernst, dat ons land niet meer te regeren
zou worden, indien deze wet er niet door zou
komen -nog vóór zij door opneming in het
staatsblad van toepassing kon worden, volmaakt
overbodig werd. Want terwijl zij op 16 Mei jl.
kracht van wet kreeg, had de Nederlandsche
Bank op 1 April jl. reeds de credietbeperkinf
tiidelijk buiten werking gesteld.
Thans is er geen sprake meer van dwang jegens
de banken terzake van het beleggen in schat
kistpapier, doch zien wij zelfs het tegendeel
gebeurende schatkist heeft voorshands de
deur in het slot gegooid en stelt geen promessen
of biljetten meer beschikbaar nadat de afgifte
hiervan sedert begin Juli reeds was besnoeid
en tot tweemaal toe de hierop te maken rente
(het disconto) was verlaagd. Nog één mogelijk
heid is echter voorlopig nog open gebleven tot
het verkrijgen van schatkistpapier, nl. bij de
Nederlandsche Bank. Het "Rijk heeft goed ge
vonden, dat de circulatiebank het schatkist-
papier ten bedrage van 800 millioen, dat zij
nog op 1 Juli in portefeuille had (van de ver
goeding, verband houdende met de afwikkeling
van het Duitse markenbezit) verkoopt. Dit is
inmiddels inderdaad reeds voor meer dan
f 300 millioen geschied.
Deze ontwikkeling kan als uitermate gezond
worden bestempeld. De zaak is immers, dat het
geld, dat in omloop komt door de toestroming
van deviezen naar ons land (zoals wij de vorige
maal reeds opmerkten vloeien de naar ons land
overgem akte buitenlandse betaalmiddelen naar
de Nederlandsche Bank via de andere banken,
waartegenover deze laatste weer guldensbedra
gen aan hun cliënten uitbetalen of op rekening
goedschrijven) als gevolg van de verkoop van
schatkistpapier uit het bezit van de Neder
landsche Bank weer bij deze laatste terecht
komt. Aldus wordt bereikt, dat althans voor
genoemde 800 millioen, de geldomloop niet
zal toenemen, waartegenover het deviezenbezit
tot deze omvang zich zal uitbreiden. Tiet Rijk
vergroot thans zijn schuld niet, daar deze niet
wordt beïnvloed door het feit, dat schatkist
papier uit het bezit van de circulatiebank naar
dat van de particuliere banken (de grootste af
nemers van het schatkistpapier) wordt over
geheveld.
Men zou het dus ook zo kunnen voorstellen,
dat in plaats van het schatkistpapier van de
Nederlandsche Staat -in wezen ongedekte
vorderingen, buitenlandse betaalmiddelen of
deviezen, die directe beschikkingsmacht op de
wereldmarkten vertegenwoordigen en met goud-
bezit vrijwel op één lijn zijn te stellen -als
gedeeltelijke dekking van de gulden in de plaats
treden. Gezonder kan het wel niet en het kan
niet uitblijven, dat deze ontwikkeling tot de
verdere versterking van het reeds belangrijk
toegenomen vertrouwen in de gulden zal bij
dragen.
Wat de gang van zaken op de kapitaalmarkt
aangaat, valt eveneens te wijzen op een belang
rijke tegenstelling met voorheen. Immers, ter
wijl daar in de eerste na-oorlogse jaren een
geldovervloed bestond, kunnen wij thans waar
nemen, dat er een proces van rentedaling aan
de gang is onder de invloed van een volkomen
natuurlijke ontwikkeling, die nauw samenhangt
met het grotere vertrouwen in de gulden, het
verdwijnen van de inflationistische span
ningen en de geldruimte, teweeggebracht door
de gunstige stand van de betalingsbalans.
Het is op deze grond, dat men in financiële
kringen geneigd is tot de opvatting, dat de
daling van de rentevoet voorshands verdere
voortgang zal maken. Dit verklaart ook het
feit, dat de verfijning van het rentegamma, met
name het verbod tot overneming van 4j/j
rentende gemeenteleningen door de banken be
neden een koers van 100 waardoor deze
in staat werden gesteld op haar beurt die
leningen tegen een koers van om en nabij
98bij de grote geldbeleggers te plaatsen
(waardoor nieuwe 4% %-leningen niet meer
beneden pari te verkrijgen zijn) de emissie
bedrijvigheid niet tot staan heeft kunnen
brengen. Men houdt in beurskringen voor de
naaste toekomst zelfs reeds weer rekening met
een verlaging van de officiële renteschaal tot
ten hoogste 4 een verwachting, die mede
gegrond is op het feit, dat als gevolg van de
aanhoudende koersstijging van de staats
fondsen, deze alle reeds een lager rendement dan
4 afwerpen en in de meeste gevallen nog
beneden een werkelijk rendement van 3% /f
blijven.
Zoals uit onderstaande tabel blijkt, is het meren
deel van de koersen weer op hoger peil ge
komen. De 3-3p2 %-lening 1947, die te voren
sterk onder verkoopsdruk te lijden heeft gehad,
heeft zich inmiddels daaraan zodanig kunnen
67