land heen te helpen. Deze organisaties dragen
in de verschillende plaatsen verschillende na
men, doch de bedoeling is in alle gevallen de
zelfde. In Brisbane, de hoofdstad van een van
de meest belovende staten van Australië is zij
een samenwerking van verschillende organisa
ties. De hele stad is in blokken verdeeld en in
elk blok heeft de vertegenwoordigster van de
organisatie tot taak om contact op te nemen
met elke nieuwkomer in haar blok, hem te vra
gen waarmede de organisatie de nieuwkomer
misschien kan helpen, hem in aanraking te
brengen met Australiërs, waar hij persoonlijk
of zakelijk iets aan kan hebben en hem uitnodi
gingen te doen toekomen voor gemeenschappe
lijke avonden tot kennismaking met de Austra
lische bevolking. Deze vertegenwoordigster
krijgt de adressen van de nieuwkomers niet
alleen langs officiële weg, maar staat ook in
contact met bakkers, slagers en kruideniers, die
haar meehelpen tot het verkrijgen van de na
men van de nieuw aangekomenen.
Een van de sterkste indrukken, die ik van
Australië, al sprekende met de leiders van dit
soort organisaties, heb gekregen, is wel deze,
dat de Australische bevolking de Nederlandse
emigrant niet alleen van harte welkom heet met
woorden, maar ook bereid is zijn vrije tijd voor
een deel er aan te offeren om het de emigrant
gemakkelijker te maken.
Uit wat ik tot nu toe gezegd heb op te maken,
dat de Nederlandse emigrant in een door de
Australische bevolking gespreid bedje zou stap
pen, zou verkeerd zijn. Men is vriendelijk, men
is behulpzaam, maar iedere Australiër ver
wacht, dat de emigranten tenslotte hun eigen
boontjes zullen doppen. Dit is typisch Austra
lisch, want ook elke Australiër verwacht van
elke andere Australiër, dat hij zijn eigen boon
tjes dopt. Dit is een karaktertrek van de Austra
liër. Hij doet het zelf en verwacht het van
anderen.
Zonder dit te begrijpen kan men Australië niet
begrijpen en zal een emigrant zich vreemd voe
len of op den duur ernstige teleurstellingen
ondervinden. De gemiddelde emigrant ver
wacht vooral in het begin al te veel hulp van
anderen. Zelfs van emigranten, die nog slechts
korte tijd eerder dan hij in Australië aankwa
men. Deze kunnen hem misschien wel een goede
raad geven, maar ze staan zelf nog teveel in het
begin om hem meer dan dat te bieden. De
nieuwkomer voelt zich dan vaak verongelijkt en
beschouwt de eerder gekomenen als egoïsten.
Later begrijpt hij hoe naast hij er aanvankelijk
was. Ik herinner mij het verhaal van een emi
grant, die 3 jaar geleden naar Australië ge
komen is en als borg (sponsor) optrad voor
een andere emigrant, een familielid. Hij had er
voor gezorgd, dat bij aankomst een huis ter be
schikking stond en een eenvoudige meubilering
aanwezig was. De nieuwkomers trokken erin
en wensten na twee dagen niet meer met hun
„sponsors" te spreken. Deze ontdekten dat dit
kwam omdat de vrouw van de nieuw aangeko
mene vond dat het geen stijl was, dat er bij haar
„sponsor'' wèl en bij haar géén karpet op de
grond lag. U moet niet denken, dat ik hier een
uitzonderlijk geval schets.
Tasmanië is een prachtig eiland. In Hobart, de
hoofdstad, trof ik op een ontmoetingsavond een
groep van 150 wèl slagende emigranten aan. In
het bijzonder denk ik hier aan de Groningse
groep Pinkster/Van der Laan, die kort geleden
een regeringsopdracht kreeg om een school te
bouwen ter waarde van ongeveer 500.000 gul
den. Ook herinner ik mij van die avond een
gesprek met het echtpaar Van Dongen-Tassi,
waarvan de vrouw tegen mij zei: ,Zeg U uit
mijn naam aan alle Nederlandse vrouwen van
mannen, die over emigratie denken, dat een van
de eerste vereisten voor het welslagen van emi
granten is, dat hun huwelijk door en door goed
is."
Na deze zeer vreugdevolle ervaring op het Zui
delijkste puntje van Australië viel het mij bitter
tegen in een dorp op de Noordelijke oever van
het eiland, waar een 100-tal Nederlandse emi
granten een goed bestaan vindt, te moeten
vernemen, dat hier doodgewone nijd en onder
linge afgunst het leven van alle emigranten ver
gallen. De een gunt de ander de verdienste van
een penny per uur méér niet en gaat dan ver
dachtmakingen rondvertellen. Midden in de
bossen van West-Australië, op een zagerij van
de Staat met ongeveer 80 man personeel, ont
moette ik een achttal emigranten, die in 2 groe
pen verdeeld, niet meer met elkander spraken
uit afgunst, omdat sommigen meer verdienen
dan de anderen. U kunt van mij aannemen, dat
dit meer verdienen uitsluitend berust op hogere
prestatie of grotere bekwaamheid.
Dit is een van de meest onaangename aspecten
van de emigratie, die ik in Australië aantref. Ik
hoorde van predikanten en van R.K. geestelij
ken, dat zij er dag aan dag en Zondag op Zon
dag tegen vechten, tegen deze onderlinge af
gunst. Het is werkelijk noodzakelijk, dat onze
emigranten geestelijk getraind worden om vol
doende kracht te bezitten in het nieuwe land
31