de lening, waarop het publiek niet had inge schreven. Ondershands, d.w.z. bij de grote beleggende instellingen, zoals de levensverzeke ringmaatschappijen en de Rijksfondsen, bestond daarvoor voldoende liefhebberij, zij het ook niet precies op dezelfde koers, als waarop de open bare inschrijving opengesteld was geweest. Doch 1 a 2 beneden pari wilden die gegadigden wèl gaan en een dergelijke „korting" kon ge makkelijk worden toegestaan, daar de „inkoop prijs" de financiële term luidt overnemings- prijs, maar dat is in dit geval precies hetzelfde - voldoende speling aan de uitgevende banken liet. Men behoeft er o.i. ook geen aanstoot aan te nemen, dat die grote instellingen goedkoper dan de particuliere belegger terecht konden en kunnen, liet is in de handel toch immers nor maal, dat bij afneming van grote posten van één of ander artikel een lagere prijs wordt toe gestaan. De enige hinderpaal, die zich bij een en ander heeft voorgedaan was, dat het duiveltje van het rentegamma weer eens om de hoek kwam kijken. De lagere publiekrechtelijke organen zagen er nl. soms geen been in, om de overneming door de emitterende instellingen te laten geschieden met zulk een ruime speling, dat het gebruikelijke provisiepercentage, dat evenzeer bedoeld is tot dekking van de kosten als tot vergoeding voor het risico, dat de bankiers door de overneming van het gehele leningsbedrag lopen, werd over schreden. De minister heeft toen ingegrepen en bepaald, dat die vergoeding afgezien van de advertentie- en drukkosten tot ten hoogste 2 beperkt moest blijven. Had de minister deze beperking niet voorge schreven, dan had hij evengoed zijn gehele rentegamma aan de kapstok kunnen hangen. Hiermede bedoelen wij allerminst, ons voor standers te verklaren van dat rentegamma, daar wij de rëntedwang juist als een ernstige belem mering voor een gezonde ontwikkeling op de kapitaalmarkt beschouwen. Doch zolang een officiële renteschaal van kracht is, dient elkeen zich daaraan ook te houden, daar het anders een chaos zon worden. Intussen is gebleken, dat de institutionele be leggers verzekeringmaatschappijen, pen sioenfondsen, spaarbanken e.d.gaarne 4/4 obligatieleningen op 98/4 afnemen en dat deze ondershandse plaatsingskoers voor open bare leningen openbaaromdat zij ter beurze genoteerd en verhandelbaar zijn) zelfs nog een neiging tot stijgen vertoont. Op grond hiervan mag worden geconcludeerd, dat een stijging van de rente in de naaste toekomst niet te ver wachten valt. Een verder bewijs voor de weerstand van de kapitaalmarkt op het huidige niveau werd ge leverd door het emissieresultaat van de 4)4 °/c- obligatielening van Verschure Co.'s Scheeps werf en Machinefabriek, waarop men op iS dezer heeft kunnen intekenen tot de koers van 99 Het gold hier in zekere zin een proef ballon, omdat er sedert de emissie van de 4)4 in aandelen converteerbare obligatielening, groot 20 millioen, van de A.K.U., welke zoals be kend in het najaar plaats vond, geen industriële obligatielening meer was uitgegeven. 1 loewel één zwaluw nog geen zomer maakt, kan men in de ruime overtekening van de 'lening van Verschure niet alleen een aanwijzing zien, dat een rentevergoeding van iets meer dan 4)4 °/c op het ogenblik wel aftrek kan inden, doch tevens concluderen, dat de marktpositie sedert de emissie van de A.K.U. niet zwakker is geworden- Weliswaar bood de A. K.U.-lening een bijzondere attractie door het daaraan ver bonden recht tot omzetting in aandelen en gaat de vergelijking ook niet op, omdat toenmaals 20 millioen tegelijk werd gevraagd en thans slechts i millioen, doch daartegenover heeft de lening Verschure een bijzonder korte looptijd, nl. in totaal slechts 15 jaar, terwijl de lening van de A.K.U. een totale looptijd heeft van twintig jaren. Wel is van beide tengevolge van de afwijkende aflossingsvoorwaarden de gemid delde looptijd ongeveer gelijk, nl. ca. 11 jaar. De aflossing op de A.K.U.-lening vangt nl. reeds in 1955, die op de lening Verschure eerst in 1958 aan. Intussen heeft de mislukking van de 2/2 %- premielening 's-Gravenhage de pas voor ver dere emissies van deze aard voorshands afge sneden, nadat Amsterdam, Rotterdam en Utrecht er in waren geslaagd, met behulp van loten- leningen in totaal 40 millioen te vergaren. Hiermede was blijkbaar het kruit in dit opzicht grotendeels verschoten, hetgeen zeker niet tegen het opnemingsvermogen van de kapitaalmarkt pleit, daar bij dergelijke emissies uiteraard het lotenkarakter overheerst en kleinere spaarders daarvoor natuurlijk slechts op beperkte schaal emplooi hebben, daar voor hen de vaste rente inkomsten hoofdzaak zijn. Grote beleggende instellingen kijken altijd slechts naar het totale werkelijke rendement, weshalve de premielening slecht in hun portefeuille past. Zij zouden daar- 16

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1952 | | pagina 16