zen zelfs zonder speciale Amerikaanse hulp
het resultaat moet zijn. N oor het gehele jaar
1951 was het dekkingspercentage van de invoer
weliswaar nog te gering, nl. 77 terwijl als
gezegd, 85 noodzakelijk is, doch dat verschil
kon geheel uit de Marshall-hulp worden gedekt.
Dank zij die belangrijke verbetering in de stand
van de betalingsbalans is de goud- en deviezen
reserve van de Nederlandsche Bank inmiddels
tot om en nabij 2/ milliard gestegen, waar
tegenover de Nederlandsche Bank een jaar ge
leden over een deviezenreserve beschikte van
nauwelijks één milliard gulden.
De enige schaduw, die over dit alles valt, is die
van de dollar, want het betalingsverkeer tegen
over Dollarland geeft nog altijd een tekort te
zien. Hierin staat Nederland echter niet alleen,
daar de meeste Europese landen het hoofd moe
ten bieden aan een dollartekort. De gunstige be
talingspositie in het Europese verkeer brengt
voor Nederland met zich mede, dat een aanzien
lijk deel van ons maandelijks tegoed op de
Europese Betalings-Unie (E.B.U.in dollars
wordt afgerekend, doch juist op het ogenblik is
de situatie onoverzichtelijker geworden, daar
men zich thans in de zetel van de genoemde
betalingsorganisatie te Parijs het hoofd breekt
over de vraag, hoe de dollarbehoeften, die in
het onderlinge verkeer van de Europese landen
onder de regelen van de E.B.U. ontstaan, ver
der zullen moeten worden bijgespijkerd, indien
de Verenigde Staten de beurs gesloten of al
thans te weinig geopend zullen houden, wanneer
de eerste werkperiode van twee jaar, die voor
de E.B.U. gold, per 30 Juni a.s. zal worden
afgesloten.
De éne zwakke stee die de gulden met alle
andere Europse valuta op het ogenblik gemeen
heeft, is het vraagstuk van de voortzetting dei'
Europese Betalings-Unie, de andere het feit,
dat de kunstmatige barrières, die om het Ne
derlandse betalingsgebied zijn opgeworpen, nog
altijd moeten worden gehandhaafd. Van de
werkelijke internationale positie van de gulden
zou men immers slechts een betrouwbaar beeld
kunnen verkrijgen, indien de vrije inwissel
baarheid in de buitenlandse valuta's zou zijn
hersteld.
Wat nu ons uitgangspunt, de ruimte op de geld
markt betreft, heeft de stijging van de saldi hij
de banken ertoe geleid, dat deze in toenemende
mate emplooi kregen voor schatkistpromessen.
Als gevolg daarvan zowel als van het rijkelijk
vloeien van de belastinggelden, heeft het tegoed
van het Rijk bij de Nederlandsche Bank inmid
dels de 600 millioen overschreden. Zolang
deze ontwikkeling zich zal voortzetten, behoeven
aan de geschetste toevloeiing van geldmiddelen
geen inflationistische gevaren voor de binnen
landse verhoudingen verbonden te zijn, tenzij
het Rijk zich aan een te vlotte besteding van
zijn tegoed schuldig zou maken.
Tot dusver is daarvan in elk geval niets te be
merken. Integendeel treden eerder deflationisti-
sche verschijnselen aan de dag. Deze zijn voor
de monetaire instanties, zoals in vorige beschou
wingen reeds werd besproken, juist aanleiding
geweest om de geld- en credietkraan wat wijder
open te zetten. Het officiële disconto van de
Nederlandsche Bank werd eerst verlaagd, ter
wijl vervolgens overgegaan werd tot een tijde
lijke opheffing van de credietcontróle, waarom
minister Lieftinck zich te voren in zijn be
faamde wetsontw erp toezicht credietwezen juist
zo te doen had gemaakt (ons land zou, naar
hij de Volksvertegenwoordiging" vóórhield,
onregeerbaar worden zonder die controle, die
hij nog vóór deze kracht van wet verkreeg, met
één pennestreek op het ijs zette).
Intussen heeft de geldverruiming nu tot een
derde stap geleid, waarbij met ingang van
19 Mei het disconto (lees: de rente) voor
schatkistprornesseu (looptijd ten hoogste één
jaar) met )4 werd verlaagd, zodat het jaars
tarief nu ipj bedraagt tegen i)4 tot dus
verre. Voor schatkist biljetten met een looptijd
van 3 jaar bleef het disconto onveranderd 2
voor die met een looptijd van vijf jaar werd het
tarief van 2)4 °P 2/ l>(-'r jaar verhoogd.
Hierin zit duidelijk een streven om het beleggen
in de schatkistbiljetten aan en dat in de kort
lopende promessen te ontmoedigen, derhalve
een tendenz tot versterking van de consolidatie.
Men zou hierin ook een aanpassing kunnen zien
aan de verhoging van het rentegamma van 4 tot
4)4 als hoogst toegestane rente voor leningen
met een gemiddelde looptijd van twintig jaar.
Een groot succes kan dat ter gelegenheid van
de uitgifte der nationale woningbouwleningen
verhoogde rentegamma overigens nog kwalijk
worden genoemd. Op grote schaal, tot een ge
zamenlijk bedrag van omtrent 50 millioen, is
in de maand klei aan 4)4 %-leningen door
lagere publiekrechtelijke organen uitgegeven,
doch, voor zover het daarbij niet ging om
premieleningen, zijn die emissies eigenlijk aan
de lopende band mislukt. Weliswaar stemt een
rentepeil van 4'4 °/o vrijwel overeen met het
16