derscheidt de nationale woningbouwemissie zich
dus van alle voorgaande staatsleningen, hoewel
zij daarmede, zoals gezegd, overigens op één lijn
kan worden gesteld.
Het heeft al heel wat stof doen opwaaien, dat
minister Lieftinck de gelegenheid niet heeft
aangegrepen om het rentegamma gans en al af
te schaffen. Men kan zich nauwelijks een
samenloop van omstandigheden indenken, die
daarvoor geschikter zou kunnen zijn dan de
tegenwoordige: een bijzonder krachtige tech
nische positie van de gulden aan de éne kant
dank zij een sedert Juli voortdurende stijging-
van het deviezenbezit gepaard gaande met
een toenemende ruimte op de geldmarkt, een
aanzwellen van het kortlopende tegoed bij de
banken (twee kanten van dezelfde betalings
balansmedaille!), deflatieverschijnselen dus, die
zich tegelijkertijd afspiegelen in een vertraging
van de algemene economische bedrijvigheid en
grote terughoudendheid ten aanzien van de aan
delenmarkt.
Nadat het succes van de 4%-electriciteits-
leningen zowel als de grotere koersstabiliteit
van de staatsfondsen gedurende de laatste
maanden men zie onderstaande tabel reeds
in zekere mate wezen op een terugkeer van het
vertrouwen in guldenswaarden, heeft het jong
ste koersverloop op de aandelenmarkt het kli
maat voor de beleggingsmarkt nog ten zeerste
verbeterd. Zo werken dus alle omstandigheden
mede om de voor belegging beschikbaar ko
mende middelen weer in toenemende mate naai
de obligatiemarkt te doen vloeien.
De enige belemmerende factor is nog gelegen
in het rente-dwangbuis, dat minister Lieftinck
niet durft prijs te geven uit vrees voor een ver
dere krachtige stijging van de rente, die kost
prijs verhogend zou werken, de financierings- en
afzetmogelijkheden van het bedrijfsleven nog
zou vergroten en vooral ook ongewenste gevol
gen voor de woningbouw zou hebben.
Wanneer er echter één ding is, dat een daling
van een prijs tegenhoudt ook de rente is
immers een prijs, nl. een huurprijs voor leen-
kapitaal dan is het wel een kunstmatige be
lemmering' tegen een stijging. Dat is in de af
gelopen jaren herhaaldelijk gebleken bij het af
schaffen van de maximumprijzen, die onder het
systeem van de prijsbeheersing golden. Voor
zover zich daarna tijdelijk nog een prijsstijging
voordeed, bleek deze steeds van zeer tijdelijke
aard te zijn. Analoge ervaring werd opgedaan
met de afschaffing van de distributie. Slechts
bij uitzondering bleef er dan schaarste bestaan
regel was, dat de aanvoer spoedig overvloediger
werd. Dit is ook zeer logisch. De dwang wekt
immers de verwachting een natuurlijke op
waartse beweging tegen te houden, ook wanneer
de vrije aanbods- en vraagverhoudingen daar
tegen pleiten. Zo is het ook met de kapitaal
markt gesteld. Tijdelijk zal de rente wellicht
nog wat stijgen 11a afschaffing van het rente
gamma, doch het vertrouwen, dat zulk een maat
regel zou wekken, zou zulk een ontspanning
teweeg' brengen, dat die rentestijging niet van
lange duur zou kunnen zijn.
De grote vraag naar 4^2 %-electriciteitslenin-
gen heeft immers duidelijk aangetoond, dat bij
een naar verhouding geringe renteverhoging-
het aanbod van kapitaal onevenredig sterk doet
toenemen. Dit verschijnsel heeft men trouwens
ook nog bij gelegenheid van de grote emissies
op de aandelenmarkt in het najaar van 1951
kunnen waarnemen. Toen de koersen zo sterk
waren gedaald, dat het rendement aantrekkelijk
werd, gingen de koorden van de beurzen wijd
genoeg open om de grote kapitalen, die werden
gevraagd, te verschaffen. Een hogere rente zou
aan de andere kant remmend werken op de
vraag naar kapitaal en bijgevolg er toe leiden,
dat de minst renderende en daarom uit maat
schappelijk oogpunt minst gewenste investerin
gen achterwege zouden blijven. Vandaar, dat
het met een rentestijging nooit zo'11 vaart kan
lopen.
De verlaging' van het officiële rentetarief dooi
de Nederlandsche Bank in Januari was, zoals
wij de vorige maal hebben uiteengezet, een dui
delijk teken van ontspanning op de geldmarkt,
d.i. de markt voor kort crediet. Hoewel er een
brede kloof bestaat tussen de geldmarkt en de
kapitaalmarkt (de markt voor lang crediet) is
er toch van volkomen onafhankelijkheid tussen
deze beide geen sprake. Op de langere termijn
is er wel degelijk een wisselwerking, omdat de
drang naar dekking van de credietbehoeften op
lange termijn zal verminderen naarmate het
korte crediet goedkoper wordt. De schatkist
positie zelf levert daarvoor reeds het bewijs.
Want de ruimte van de geldmarkt (door de
ruime banksaldi als spiegelbeeld, vooral van de
cleviezentoevlceiing naar ons land) komt ten
goede aan de schatkist, die daardoor belangrijk
meer schatkistpapier kan plaatsen dan moet wor
den afgelost alsook naar behoefte z.g. daggeld-
leningen tegen slechts 1 rente kan onnemen
en zich derhalve van een beroep op de kapitaal-
1 5