(/VL%4*vii>chj l
Het veevoeder
Bij de jaarovergang is er reden zich te verheu
gen over de gunstige keer, die er in onze eco
nomische toestand is gekomen, nadat het eerste
gedeelte van het jaar 1951 een ontstellende
achteruitgang in de deviezenreserve had ge
bracht. Het is echter niet alles goud, wat er
blinkt. De betere verhouding tussen de waarde
van de invoer en die van de uitvoer wordt ge
deeltelijk veroorzaakt,, doordat wij bezig zijn
onze grote voorraden grondstoffen, o.a. vee
voeder. aan te spreken. De gevolgen daarvan
konden wel eens minder aangenaam blijken te
zijn.
aarschuwend waart minister Mansholt, die
overigens geen pessimist genoemd kan worden,
door het land. „Wee de kippen op 1 Januari
1953", zo luidt het. Er is weinig veevoeder te
koop in de wereld en bovendien hebben we nau
welijks dollars voor dat doel beschikbaar.
Derhalve, het moet van eigen bodem komen.
Met grote klem wijst de minister op de nood
zaak van de uitbreiding van de binnenlandse
productie van veevoeder.
De stikstofindustrie zal zich afvragen tot welke
hoogte de behoefte aan haar producten in de
eerstvolgende jaren nog zal toenemende gras-
drogers wrijven zich in de handen; er is wat te
verdienen als de sombere voorspellingen uit
komen.
Als ze uitkomenHet kan ook anders lopen.
Als de spanning tussen Oost en West in het
komende jaar zou afnemen, als Noord- en Zuid-
Amerika eens een recordoogst zouden hebben
en de zorg over de afzet van granen, die twee
jaar geleden de gedachten in beslag nam, weer
hebben gedeponeerd, terwijl dit deel van het te
goed bij de Centrale Bank ook het karakter
krijgt van één jaar vast.
Verscheidene kassiers vroegen ons of als voor
waarde geldt, dat ook de locale banken 3% voor
deze gelden moeten geven. Dit is niet het geval.
Men is hierin volkomen vrij. Het is zelfs ge
wenst een lagere rente te geven om enige winst
marge te houden. In het algemeen achten wij
een rente van 2.75 voor deze termijngel den
eens op het eerste plan zouden komen te staan,
dan zou het er heel anders uitzien. Doch dit is
haast te mooi om waar te zijn. De inspanning
om de eigen veevoederproductie te vergroten
zal wel moeten worden volgehouden. Hiermede
is echter nog niets gezegd over het toekomstig
prijsverloop van de voedermiddelen. Het lijkt
er op alsof aan de stijging geen einde kan ko
men, maar degenen, die in deze branche werk
zaam zijp, ook onze coöperaties, zullen wel zo
verstandig zijn te beseffen, dat op dit gebied
verrassingen kunnen voorkomen.
De afzet van de producten
Er is van de Nederlandse landbouw wel eens
gezegd, dat hij met beide benen (de grondstof-
fenvoorziening en de afzet) in het buitenland
staat. Dat. is overdreven, want de binnenlandse
grondstoffenproductie en de binnenlandse afzet
zijn groter van omvang dan de resp. buiten
landse belangen, indien in hoeveelheden wordt
gemeten. Dat echter de omstandigheden in het
buitenland in overwegende mate beslissend zijn
voor de rentabiliteit van het Nederlandse agra
rische bedrijf, hebben de dertiger jaren ons dui
delijk laten voelen. Ondanks de zeer lage grond
stof fenprij zen konden we toen de eindjes niet
aan elkaar knopen.
Het is goed zich dat te herinneren in tijden van
zorg over de hoge veevoederprijzen.
In het afgelopen jaar hebben we op het terrein
van de afzet de nodige spanning beleefd. Eerst
was er het dreigende faillissement van Duits
land, dat gevolgd is door een verrassend opti
misme aangaande de economische positie van
het land. Daarna bracht de bedenkelijke ont
wikkeling van de Engelse betalingsbalans de
conservatieve regering tot invoerbeperkende
maatregelen, die voor Nederland hoogst onaan
genaam dreigden te worden. Minister Mansholt
verklaarde dezer dagen, dat Nederland door de
Engelse maatregelen op de invoer een strop zal
hebben van 250 millioen, ongeveer een derde
van de exportwaarde naar Engeland 850
millioen). De minister hoopte, dat in het nieuwe
handelsverdrag nog iets kan worden gered en
dat Nederland in ieder geval niet slechter zal
worden behandeld dan andere landen, die naar
Engeland leveren.
r
.'luk.
4