FINANCIEEL
OVERZICHT
Toen wij ditmaal, alvorens ons aan het schrijven
van deze beschouwing te zetten, eerst nasloegen,
wat de voornaamste punten bij onze terugblik
van een jaar geleden waren geweest, trof ons
daarbij vooral, dat wij toenmaals waren be
gonnen met vast te stellen, dat in 1950 het
hoofddoel van de financiële politiek, namelijk
het herstel van de vrije inwisselbaarheid van de
gulden in het internationale betalingsverkeer,
geen stap nader tot zijn oplossing was gekomen
en zelfs de economische unie met onze Zuider
buren dientengevolge tot 1951 toe een lucht
kasteel was gebleven.
Inmiddels is weder een jaar verstreken en ook
thans zouden wij een dergelijke opmerking kun
nen maken, ware het niet, dat wij allen intussen
zodanig aan de beperkte internationale inwissel
baarheid van de gulden gewend zijn geraakt,
dat wij vreemd zouden opzien, indien hierin
binnen afzienbare tijd een wijziging zou komen.
Omtrent het gesukkel met de wordingsgeschie
denis van de Benelux maakt zelfs geen sterve
ling zich meer druk en de verwachtingen te dien
aanzien zijn intussen zó sterk bekoeld, dat
niemand meer aan de verwezenlijking van een
volledige economische unie met België en
Luxemburg gelooft.
Dat alles mag echter geen reden zijn voor een
pessimistische beoordeling van de ontwikkeling-
op financieel-monetair terrein in het zo juist
afgesloten jaar. Want ook al zijn de verwach
tingen van één en zelfs twéé jaren geleden dan
nog steeds niet in vervulling gegaan en zelfs op
de achtergrond geraakt, lichtpunten waren er
stellig. In de eerste plaats is de positie van de
gulden in de tweede helft van 1951 belangrijk
verbeterd, hetgeen aan de dag trad in een ge
stadige vermindering van de tekorten op be-
talings- en handelsbalans. Verder bracht het
Rijk zijn uitgaven in overeenstemming met de
schatkistontvangsten en kon minister Lieftinck
dientengevolge voor het eerst aan het parlement
een begroting voorleggen, welke nog een over
schot liet, waarmede de zg. kapitaalsuitgaven
(investeringen e.d.) nog ten dele konden worden
gedekt. Terwijl ten slotte zowel de stijging van
de rente als het toenemende vertrouwen in de
gulden aan het interen van spaargelden nage
noeg een einde maakte.
Deze gang van zaken kan des te meer tot vol
doening stemmen, omdat de ontwikkeling van
Nederlands betalingsbalans zich nog in Juli jl.
zeer ongunstig liet aanzien en toen een uitput
ting van de deviezenreserves vóór het einde van
het jaar onvermijdelijk leek. Aan de andere kant
is de verbetering nog van te korte duur om
hieruit te mogen afleiden, dat de monetaire ge
varen voor ons land voor goed zijn geweken.
De mate, waarin de positie van de betalings
balans in 1951 is verbeterd, blijkt duidelijk uit
de daaromtrent bekend geworden voorlopige
cijfers, want terwijl deze over 1950 een tekort
vertoonde van 900 millioen bij een Marshall
hulp van 1375 millioen, is volgens de voor
lopige berekening het betalingstekort in 1951
zelfs nog beneden de sterk verlaagde Marshall
hulp van 500 millioen gebleven.
Ook het verloop van het deviezenbezit van de
Nederlandsche Bank spreekt een duidelijke taal.
Het jaar begon met een netto goud- en deviezen
reserve van 1458 millioen. Daarop volgde een
stijging tot 1524 millioen op 29 Januari,
waarna het steeds bergafwaarts is gegaan, tot
op 23 Juli een dieptepunt werd bereikt van
894 millioen. Sindsdien is echter een zodanig
herstel ingetreden, dat zelfs het hoogtepunt van
einde Januari werd overtroffen. Indien de stij
ging in December niet wordt onderbroken, zal
tegen het einde, van het jaar gemakkelijk een
stand van 1700 millioen kunnen worden be
reikt. Parallel met het geschetste verloop nam
het tekort in de Europese Betalingsunie toe van
93.9 millioen in Januari 1951 tot 192.1
millioen in Juli, waarna het einde November
weer tot 66.2 millioen was gedaald. Ten slotte
mag in dit verband niet onvermeld blijven, dat
de handelsbalans van Nederland zowel in Octo-
ber als in November met een overschot sloot,
hetgeen zelfs vóór de oorlog nog nimmer was
voorgekomen. In Mei was er nog een tekort
geweest van 358 millioen, waartegenover
October prijkte met een overschot van 7 mil
lioen en November zelfs een surplus van 59
millioen liet zien.
Het zou ons te ver voeren thans de factoren,
die deze ommekeer hebben bewerkstelligd, af
zonderlijk na te gaan. Volstaan wij daarom
slechts met de opmerking, dat men hierin ten
dele een reactie op een overspannen toestand (te
grote invoer en voorraadvorming na de
Koreaanse prijsstijgingen) mag zien en ten dele
het resultaat van de nieuwe politiek van crediet-
beperking en begrotingsevenwicht, welke ook
wij te dezer plaatse steeds als de enig juiste weg
hadden aangegeven.
De verruiming van de schatkist en de aflossing
van bij de Nederlandsche Bank ondergebracht
schatkistpapier, welke de laatste paar maanden
hebben plaats gevonden, volgden logisch uit de
verbetering van de betalingsbalans.
1 6