Vormgevingen bij het sparen Wij weten wel, dat een dergelijk overzicht veel werk kost en niet overal kan worden samen gesteld. Maar juist hier in de nieuwe polder, waar de ontwikkeling snel gaat en waar het in alle op zichten van belang is die ontwikkeling op de voet te volgen, is het bestuur ten zeerste gebaat met dergelijke periodieke overzichten. Die arme „oom Jan" Er bestaat een' soort banken,, waar we niet veel van horen, maar die tot de oudste ter wereld behoren en waarvan er o.a. één werd beheerd door onze grote dichter Vondel. Het zijn de banken van lening, die de Fransen zo typisch „Mont de pitié" (berg van barmhartigheid) noemen. Bij ons waren ze populair bekend onder de naam „ome Jan". Een bericht uit Engeland vermeldt, dat aldaar in het jaar 1914 nog 4.611 pandjeshuizen be stonden, welk aantal thans is geslonken tot 1.411. Als reden hiervan wordt opgegeven: minder werkloosheid, behoorlijke lonen, sociale wetgeving. De pandjesbazen beweren echter, dat de mensen zelfs geen goed pak meer hebben om te belenen. Het kan verkeren I In de Raiffeisen-Bode van Juni 1925 lezen wij biet bestuur van de Centrale Bank maakt be- Indien op grond van de rekeningen in groot boek I van onze banken een definitie gegeven zou moeten worden van het begrip „spaarder", dan zou deze wel heel erg ruim moeten zijn. Immers, tot dit begrip wordt gerekend hij, die periodiek iets van zijn inkomen afzondert en dit naar de spaarbank brengt. Maar ook degene, die een saldo heeft en daarvan van tijd tot tijd opneemt. En dan het schoolkind, dat al of niet regelmatig wat kleingeld omzet in spaarzegels en de man, die ineens een paar duizend gulden brengt om in geen jaren terug te komen. Een spaarder is ook hij, die niets doet en jaar in, jaar uit zijn rente laat bijschrijven en ten slotte moet de definitie nog passen op hen,, die een restantje bij de spaarbank hebben staan en dat soms nau welijks meer weten. Daartussen zijn weer tal van schakeringen mo gelijk en als we het geld van dit bonte gezel schap bij elkaar optellen, dan hebben we het kend, dat met ingang van 1 Juli a.s. de rente voet voor de locale banken, leden van de Cen trale Bank, als volgt wordt gewijzigd: Rentevergoeding bij tegoed in lopende reke ning, thans 4 's jaars, wordt 3^2 °/o 's jaars. Renteberekening bij voorschot in lopende reke ning, thans 5 's jaars, wordt 4^2 's jaars. Deposito's voor 1 jaar vast worden tot 1 Aug. a.s. niet meer geaccepteerd. In diezelfde tijd beginnen de laagrentende staatsleningen weer op te trekken, vgl. de vol gende koersen 30 April 15 Mei 26 Mei 4'/2(% Nederland 1917 93 7/16 95 1/8 95 5/8 4Nederland 1916 89 1/16 92 9/16 93 1/8 Blijkens de kort op elkaar volgende data ging het koersherstel vrij snel. Het kan verkeren II In diezelfde Raiffeisen-Bode het volgende be richt De directie van de Duitse Rijksbank bericht, dat alle biljetten van de Duitse Rijksbank, uit gegeven voor 11 October 1924, worden inge trokken. De inlevering moet geschieden voor 5 Juni 1925. De biljetten zijn daarna waarde loos. Voor 1.000.000.000.000 Mark (1 billioen) oude biljetten krijgt men één nieuwe mark. totaal saldo van de spaargelden. Dan hebben we dus een geldsom, die op een wonderlijke com positie van factoren berust, waardoor het bui tengewoon moeilijk is de bijzondere eigenschap pen te bepalen. De praktische ervaring heeft ons wel verschil lende dingen geleerd o.a. het vrij stabiele karak ter van die geldsom, ondanks het feit, dat er geen enkele binding bestaat. Maar wij zouden met geen mogelijkheid een percentage-gewijze indeling kunnen maken van het totaal tegoed, noch naar het doel, noch naar de aard, noch naar andere normen, volgens welke het tegoed werd samengesteld. Zouden wij daartoe in staat zijn, dan zou het bewijs geleverd kunnen worden, dat het karak ter van het totaal tegoed in de loop der tijden langzaam verandert. ooral bij de stedelijke spaargelden zien wij, dat de gelden, bestemd voor de verzorging van de oude dag, steeds minder hun weg vinden o o 10

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1952 | | pagina 10