zaakt. Wellicht moet nog de meeste invloed
worden toegeschreven aan de onzekere vooruit
zichten op de grondstof fenmarkt, die de kopers
tot voorzichtigheid maant en de stijging van de
invoer heeft doen eindigen.
I Iet voorbereidend overleg tussen de minister
van Financiën en de Tweede Kamer over het
wetsontwerp inzake het toezicht op het crediet-
wezen is geëindigd. Het laatste daaromtrent
verschenen stuk is het verslag van het monde
ling overleg tussen de minister en de commissie
van rapporteurs.
Het is een zeer lezenswaardig stuk, waarin de
gehele materie nog weer eens grondig wordt
behandeld. Het is echter niet alleen interessant,
het is ook verrassend, aangezien daarin wordt
medegedeeld, dat de minister er ten slotte geen
overwegend bezwaar tegen heeft de gehele wet
een tijdelijk karakter te geven, in afwachting
van de ervaringen, die met cle toejxassing van
de bepalingen zullen worden opgedaan. Men
zal zich herinneren, dat de minister aanvanke
lijk alleen de kwalitatieve credietrestrictie een
tijdelijk karakter wilde geven.
De minister heeft zich ook bereid verklaard de
tekst zo te redigeren, dat de mogelijkheid om de
algemene voorschriften te doen gelden voor de
collectiviteit van een centrale landbouwcrediet-
hank met de daarbij aangesloten banken, dan
wel voor de gezamenlijke aangesloten banken
alleen, met name in de wet wordt opgenomen.
Het wapen van de renteverhoging
De minister blijft intussen van oordeel, dat de
kwantitatieve credietrestrictie blijvend moet zijn,
al legt hij er zich bij neer, dat deze wet een
tijdelijk karakter krijgt.
In het verslag wordt als de mening van de
minister gezegd, dat de grote liquiditeit van de
banken een structuurverschijnsel is, dus blijvend.
Zelfs al zou echter vaststaan, dat men hier
slechts met een tijdelijk verschijnsel te doen
heeft, dan nog kan credietbeperking niet wor
den gemist, aangezien anders als enig middel
bet opschroeven van het disconto zou over
blijven, hetgeen sociaal en economisch niet aan
vaardbaar is te achten. De rentestandaard zou
dan te hoog kunnen oplopen, de enige rem mag
niet liggen in een steeds duurder maken van het
geld. Bovendien gaat men hoe langer hoe meer
twijfelen aan de effectiviteit van dit middel,
aangezien het inzicht veld wint, dat bij een
inflatoire ontwikkeling het opnemen van crediet
ook tegen een hoge rente, toch nog voordelig is.
Sociaal-economisch (aldus nog steeds de minis
ter) aanvaardt men dit middel niet meer met
het oog op de rente als kosten- en als inkom
stenfactor. Bezien als kostenfactor komt het
laten oplopen van de rentevoet neer op een
credietselectie naar financiële kracht. Bezien als
inkomsten factor moet het ontoelaatbaar worden
geacht in de huidige tijd, waarin een zekere
leiding van de inkomstenverdeling plaats vindt,
een bepaalde groep van de bevolking van een
uitsluitend op economische grond hoog opge
voerde rentevoet te laten profiteren.
Het laatste argument lijkt ons te stammen uit
de tijd, toen men met meer recht dan tegen
woordig de mensen kon verdelen in kapitalisten
en bezitlozen. Echter, het monetaire wapen van
de renteverhoging is er voor de landbouw niet
minder bedenkelijk om. liet is de langzame
geldomloop in het agrarische productieproces,
dat een verhoging van de rentestandaard zwaar
der doet drukken op de landbouw dan op handel
en industrie. Vandaar dat uit onze kring reeds
eerder, zij het gedeeltelijk op andere gronden
dan de minister, bedenkingen hiertegen zijn ge
opperd. Daarmede zijn we natuurlijk nog geen
voorstanders van een blijvende kwantitatieve
credietrestrictie geworden.
Waarom uitstel?
Op een andere plaats in dit nummer van ons
maandblad wordt het een en ander gezegd over
de pogingen van het Rijk en de lagere overheid
om met behulp van premieleningen nog iets van
de dunne melk van de kapitaalmarkt af te
romen.
Het gaat om een goed doel, de woningbouw,
maar het middel is verkeerd en het zal ook geen
zoden aan de dijk zetten. Er helpt niets aan,
vroeger of later zal de overheid zich aan de
concurrentie op de kapitaalmarkt moeten onder
werpen. Waarom dan weer dit uitstel en het
speculeren op burgerzin en op de lust in een
gokje, waar toch slechts zakelijke overwegingen
van de zijde van de geldgevers in het geding
mogen zijn.
De Herstelbank is ook al tot een noodsprong
overgegaan met haar beroep op het bedrijfs
leven om enige tientallen millioenen uit zijn
middelen te willen nemen ten einde de verdere
financiering van dit instituut mogelijk te ma
ken. Men zou zich kunnen voorstellen, dat het
bedrijfsleven, in de mening verkerende, dat de
Herstelbank er is om handel en industrie aan
Toch tijdelijk
5