NOODWET OUDERDOMSVOORZIENING Naar aanleiding van een ons door een boeren leenbank gedaan verzoek om een uiteenzetting te willen geven betreffende de noodwet ouder domsvoorziening, laten wij hieronder zulk een uitenzetting volgen De raden van arbeid, welke voor de uitvoering dezer wet onder toezicht van het bestuur der Rijksverzekeringsbank staan, beoordelen of de betrokkene in aanmerking komt voor een uit kering, na het gevoelen te hebben ingewonnen van een der daartoe ingestelde commissies van onderzoek. De adspirant-rechthébbende, man nelijke of ongehuwde vrouwelijke Nederlander, moet de leeftijd van 65 jaar bereikt hebben bij het in werking treden van de wet of binnen 5 jaar daarna. Niet komt in aanmerking: a) hij, die niet zijn woonplaats binnen bet Rijk heeft of niet heeft gehad gedurende een periode van 6 jaren, onmiddellijk aan zijn ver zoek voorafgaande, behoudens afwezigheid ten gevolge van oorlogsomstandigheden b) hij, die door het uitoefenen van ambacht of beroep of anderszins in zijn levensonderhoud kan voorzien; c) hij, wiens jaarlijks inkomen bedraagt of overschrijdt een der volgende bedragen, al naar gelang in welke klasse van gemeente, waar in de gemeenten verdeeld zijn, de ondersteunde zijn woonplaats heeft, waarbij als inkomen van de gehuwde man geldt het totaal van zijn eigen inkomen en dat van zijn echtgenote. Gemeenteklasse I IV Y liet inkomen wordt berekend naar de inkom sten, welke in het eerstvolgende jaar op de dag der aanvrage zullen genoten worden. Onder het inkomen worden gerekend te behoren alle in komsten van welke aard ook, behalve de hier onder genoemde uitzonderingen. Onder het inkomen vallen: arbeidsloon e.d., in komen uit vermogen, pensioenen (hieronder ook begrepen pensioenen, uitgekeerd door het Be drijfspensioenfonds voor de Landbouw) e.d., ouderdoms-, invaliditeits- en ongevallenrente, eventueel inkomsten van de echtgenote. De in komsten uit vermogen worden geschat op 6 voor gehuwden en 8 voor ongehuwden. Jaarlijks inkomen in guldens ongehuwden gehuwden 990— 1.560,— 935»1-475»— 880,1.390, 8J5.1.305, 770,1.220,— (De basis van de 6 en 8 is gelegen in het feit, dat dit percentage ongeveer het rendement is van een kapitaal, waarmede lijfrente kan wor den gekocht). Als vermogen worden niet aan gemerkt spaargelden als deze niet meer bedra gen dan f 500,sieraden tot een bedrag van 2.000, Voor de boerenleenbanken is belangrijk te we ten, dat zij gehouden zijn op verzoek van het bestuur van de Rijksverzekeringsbank, de raden van arbeid of de commissies van onderzoek, de van hen verlangde inlichtingen het geven van onjuiste informaties levert een strafbaar feit o]) zo nodig schriftelijk te ver strekken binnen een hen gestelde termijnbij spaartegoeden b.v. moet dan opgegeven worden de grootte van het tegoed, alsmede de bedragen der opgenomen spaargelden. Niet als inkomen worden beschouwd: alimen tatie-uitkeringen door kinderen, inkomen van gezinsleden, uitkeringen van openbare, kerke lijke of liefdadige instellingen, toeslagen op ouderdoms- en invaliditeitsrente. Deze toeslagen worden echter wel in mindering gebracht op de uitkering voorzover dit mogelijk is. d) hij, die nagelaten heeft, hoewel er toe in staat, vóór het bereiken van de 65-jarige leef tijd regelmatig in de behoeften van zich en zijn gezin te voorzien. De jaarlijkse uitkeringen voor de gehuwde man nu bedragen successievelijk, beginnende bij de hoogste klasse1116,1.080,—, f 1.032,996,en 948,en in dezelfde volgorde voor de ongehuwden636, 612,f 576,552,en 528, Op het bedrag der jaarlijkse uitkeringen wordt in mindering gebracht de helft van het bedrag- van het jaarlijks inkomen, tenzij het jaar lijkse inkomen niet meer bedraagt dan 50, terwijl bij de berekening een afronding naar beneden plaats vindt tot 50,— of een veelvoud daarvan; terwijl,, mocht ondanks deze vermindering, het totaal van de uitkering en van het jaarlijkse inkomen, de vermelde limiet om voor uitkering in aanmerking te komen, over- 17

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1951 | | pagina 17