zoveel mogelijk nut afwerpt en tot de grootste
zegen leidt
kaiffeisen kon dit zeggen, omdat hij -zelf zijn
hele leven in dienst van deze wet had gesteld.
1 lij beoefende directe weldadigheid in zijn
ambtsgebied, hij zocht de armen op in hun hui
zen om zich persoonlijk op de hoogte te stellen
van de heersende toestanden en om de oorzaken
van de armoede te kunnen begrijpen. Steeds had
hij zelf minstens één arm gezin onder zijn eigen
zorg. Waar nood heerste sprong hij persoonlijk
in de bres.
Deze opofferingsgezindheid werd, zoals reeds
eerder gezegd, oorzaak van een moeilijk lijden,
dat ook op zijn toch al niet sterke ogen uit
werkte en het minder worden van zijn gezichts
vermogen bespoedigde. Omdat hij herhaaldelijk
wekenlang verhinderd was zijn ambt uit te oefe
nen,, zag hij ten slotte als de enige weg om niet
geheel en al ongeschikt te worden voor enig
werk en om de rest van zijn krachten te sparen
terwille van zijn gezin, het neerleggen van zijn
ambt. In een uitvoerig toegelicht verzoekschrift,
vergezeld van twee medische adviezen, vroeg hij
op 29 Augustus 1862 om toekenning van pen
sioen. Bij dit verzoek bracht hij naar voren,
dat, hoewel hij niet volkomen onbruikbaar voor
zijn arbeid was, een voortzetting van het bur
gemeestersambt hem lichamelijk toch geheel zou
ruïneren. De zenuwaanvallen waren zó hevig,
dat hij dan onbekwaam was zijn werk te doen.
Verder lezen we in het verzoekschrift:
Evenals mijn gehele lichaam, lijden mijn toch
al zwakke ogen onder deze omstandigheden
óók, zodat het mij zeer moeilijk valt schriftelijk
werk te doen, waarbij het hoofdzakelijk aan
komt op hoofdarbeid."
Dit besluit van de 44-jarige, uiterlijk nog sterke
man, wekte in grote kring niet alleen verbazing,
maar ook grote spijt.
„Iedereen is zeer verbaasd over je aftreden",
schreef zijn vrouw hem, toen hij in Langenburg
Württemberg) een korte ontspanningsreis
maakte, „het is thans hét gesprek van de dag;
overal houdt men zich er mee bezig. Ook de
landraad kon het niet geloven. Toen hij de
juiste toedracht van zaken hoorde, moet hij ge
zegd hebben, dat hij je gelijk gaf. Ik moest je
ook schrijven. Je zou, als je toch een omweg
maakt, naar Heiden naar Dr. Grafe uit Berlijn
moeten gaan, want de landraad had gelezen,
dat deze ook daar voor oogziekten te spreken
was.
Raiffeisen had in zijn verzoek om ontslag ge
vraagd de helft van -zijn inkomen als pensioen
te mogen behouden. „Wordt dit niet toegestaan,
dan moet ik me in mijn lot schikken en mijn
zittingsduur afmaken, ook al zou ik dit niet
kunnen volhouden." De regering liet de beslis
sing over aan de gezamenlijke vergadering van
burgemeesters. Deze moest dus beslissen of zij
„met betrekking tot de zeer waardevolle wijze,
waarop Raiffeisen zijn ambt uitoefende en
diens tegenwoordige omstandigheden in aan
merking nemende" hem een hoger pensioen wil
den geven dan het wettelijk vastgestelde.
In eerste aanleg werd het verzoek afgewezen in
de hoop „dat Raiffeisen na zijn huidig verlof
het tot dusverre zo uitstekend uitgeoefende ambt
weer op zich zou kunnen nemen." Daarna
schreef Raiffeisen vanuit Langenburg aan zijn
vrouw; ofschoon ik me nog in dezelfde
toestand bevind als toen ik wegging, moet ik
me in mijn lot schikken. Het zal me een troost
zijn als de mensen niet uit spaarzaamheid, maar
uit liefde mijn pensionnering weigeren."
Raiffeisen trok zijn aanvrage om ontslag in;
het gevolg van het door hem aanhangig ge
maakte verzoek was echter, dat de landraad van
het district Neuwied, von Runkei, alsmede de
regering in Koblenz zijn gezondheidstoestand
voortdurend in het oog hielden. In September
1862 meldde de landraad aan de regering, dat
hij de toestand van de burgemeester zeer goed
vond en hem volkomen in staat achtte zijn ambt
verder uit te oefenen. Eind October verscheen
er een vertegenwoordiger van de regering om
de werkzaamheden van Raiffeisen te inspec
teren 'hij was zeer tevreden, maar legde er de
nadruk op, dat er niet veel brieven eigenhandig
door de burgemeester waren geschreven, doch
dat Raiffeisen goed op de hoogte was van de
inhoud en de behandeling van de zaken. De ge
zondheidstoestand scheen beter geworden te zijn.
De regeringscommissaris vond het verantwoord
de zaken aan hem over te laten, „aangezien
Raiffeisen een beleidvol burgemeester is en
zich door een jarenlange zorgvuldige bekleding-
van het burgemeestersambt van I leddesdorf
zeer verdienstelijk heeft gemaakt."
Hoewel Raiffeisen een secretaris kreeg om hem
bij te staan en de landraad in het vor. jaar van
1863 aan de regering kon berichten, dat de ge
zondheidstoestand van Raiffeisen niet slechter
was geworden, zodat hij met hulp van een secre
taris zijn ambt wel kon uitoefenen, trad in de zo
mer van hetzelfde jaar een dusdanige achteruit
gang op, dat Raiffeisen zelf de dood nabij achtte
J
15