VRAAG EN ANTWOORD mensen" zitten, doch men hoede zich ervoor hiervan overdreven voorstellingen te maken. Veeleer zien wij er een gevaar in, dat de spaar der zich laat verleiden door de aanbieding van een rentevoet, die in vergelijking met de spaar- rente hoog lijkt. Zij, die niet voldoende op de hoogte zijn met de huidige verschuivingen en de rentabiliteit van obligaties zullen die 4% een aantrekkelijke beloning achten en misschien een deel van hun spaargelden beschikbaar willen stellen. Te weinig zou men er op bedacht kunnen zijn. dat het geld voor lange tijd wordt gebonden en dat in die tussentijd ook de spaarrente in be weging komt. Waar kapitaal een zeer schaars artikel wordt, moet de koopprijs stijgen en de eerste aanwijzingen daartoe zijn reeds aan wezig. Het is dan ook allerminst het juiste ogenblik voor de spaarder om 1111 een andere wijze van belegging voor zijn geld te kiezen, afgezien van het feit, dat de directe opvraag baarheid verloren zou gaan. Wij kunnen daarbij niet volstaan met ethische motieven door eenvoudig te zeggenspaargeld van het platteland moet via de boerenleenbank voor het bedrijfsleven beschikbaar blijven. Daarvoor is ook het boerenleenbankbedrij f te veel gebonden aan de wet van vraag en aanbod. Wij zullen dan ook een gezonde aantrekkings kracht op de spaarder moeten blijven uitoefe nen, waarbij de rente een belangrijke factor is. Een rente, die bepaald wordt door redelijke en billijke normen bij de credietverlening, maar die tevens afgestemd is op de verhoudingen van de „markt". Het is waarschijnlijk zo, dat de nieuwe finan- cieringspolitiek van de gemeenten een zekere zuigkracht gaat uitoefenen op de spaargelden, vooral als gevolg van de wijze, waarop die leningen gepousseerd worden. Hetzelfde is min of meer het geval bij het onderhands verstrekken van particuliere lenin gen, dat vermoedelijk van belangrijke omvang is en nog gestimuleerd wordt door het feit, dat de banken veel aanvragen moeten afwijzen. Een toenemende credietverlening buiten de bank om gaat toch ten dele weer ten laste van de spaarbank, al ware het slechts door het feit, dat die gelden aan de spaarbank worden ont houden. Dit alles getuigt van een onevenwichtige toe stand, die zeker niet bevorderlijk is voor een goed functionneren van de banken, maar die ook alle mogelijkheden voor een gewijzigde situatie in zich houdt. Vraag: We hebben een klant, die enkele jaren geleden een crediethypotheek heeft afgeslo ten, maar die komt zo langzamerhand op leeftijd. Nu heeft ze maar één erfgenaam (enige zoon), die ook lid van onze bank is. Nu werd ons deze vraag gesteld: mag of kan zo'n crediethypotheek worden overgeschre ven op haar enige erfgenaam? En als zulks eens kon, mag het dan bij het leven nog worden overgeschreven, of later na het over lijden? Ons oordeel was dat ook een crediet hypotheek bij overlijden geheel vervalt en strikt persoonlijk is. Antw.: Een crediethypotheek is inderdaad strikt persoonlijk. Dat brengt mede, dat een crediet hypotheek niet op een ander overgeschreven kan worden. Wil de zoon zelf crediet, dan zou hem een crediet verleend kunnen worden, waarbij zijn moeder voor dat crediet hypotheek geeft een nieuwe credietakte en een nieuwe hypo theekakte zouden dan nodig izijn. Moglijk is echter, dat de moeder aan de zoon een volmacht geeft om van haar crediet ge bruik te maken, maar bij overlijden van de moeder eindigt zowel de volmacht als ook het crediet. Vraag: Eén onzer clienten vraagt ons naar de rechten van een tweede hypotheekhouder en wil gaarne weten of hij van zijn recht als tweede hypotheekhouder gebruik zal kunnen maken, ook zonder medewerking van de eer ste hypotheekhouder. Voorts zou hij gaarne de vraag beantwoord hebben, of een tweede hypotheekhouder na voldoening van de eer ste hypotheek in alle omstandigheden voor- Is een crediethypotheek persoonlijk? Rechten tweede hypotheekhouder 19

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1951 | | pagina 19