permanente (d.w.z. blijvend aan de bank toe
vertrouwde) kern zijn aan te merken.
Abnormale omstandigheden (grote opvra
gingen tengevolge van oorlogsgevaar e.d.) blij
ven hier buiten beschouwing. Een bank kan
zich te allen tijde baseren op een voorzichtige
bedrijfsvoering bij normale omstandigheden.
De door deze drie oorzaken gevormde vrij
grote permanente kern in de spaargelden komt
dus voor belegging op lange termijn in aanmer
king. Deze kern is een door de ervaring geleerd
en voor behoud der liquiditeit verantwoord per
centage.
Inderdaad zal ook in de rekening-courantgelden
een blijvende kern tengevolge van boven
genoemde compensatie van opnamen en stor
tingen aanwezig zijn, maar deze kern zal door
het karakter dezer gelden (bedrij fsoverschotten
veel kleiner zijn, vooral bij die boerenleenbanken,
bij welke door grote gelijksoortigheid der be
drijven de behoefte aan bedrijfskapitaal in een
en dezelfde periode valt. Naar mate de bedrijven
van de deposanten van uiteenlopender aard zijn
zal de permanente kern in de rekening-courant -
gelden groter zijn; immers des te regelmatiger
zullen dan de opnamen van deze ondernemingen
voor bedrijfskapitaal over het jaar verdeeld zijn.
Een voorzichtige bedrijfsvoering ter hand
having van de onvolprezen liquiditeit der ban
ken eist, dat te allen tijde deze kern niet op lange
termijn wordt belegd.
Hoe nu te handelen in het geval, dat in de
spaarbankrekeningen met het karakter van reke
ning-courantdeposito's voorkomen.
De oorzaak hiervan kan zijn, dat de betreffende
cliënten reeds jarenlang een spaarrekening bij
de boerenleenbank hebben, ook reeds hadden in
de tijd dat cheques en giro's nog nieuwtjes wa
ren en een groot gedeelte der betalingen contant
geschiedde. Door de grote vlucht, die het che
que- en giroverkeer nam, gingen ook deze oude
getrouwen met het moderne betalingsverkeer
mee, met als gevolg, dat er een spaarrekening
ontstond, die als zodanig niet meer aangemerkt
mocht worden. Men zou kunnen spreken van
een spaarrekening uit traditie".
Over deze rekeningen werd voorts vanzelfspre
kend in de meeste gevallen geen cent provisie
berekend. De kosten, door de bank gemaakt,
worden dus niet door middel van provisie op de
rekening-couranthouder met de spaarrekening
verhaald,, alhoewel hier een valuta-winst tegen
over staat. Het giroverkeer eist van de bank
meer werkzaamheden en kosten dan de oude
methode het van hand tot hand gaan der
chartale middelen dientengevolge is het ook
meer en meer gebruikelijk en gewenst omzet-
provisie te berekenen. Hier komen wij aan de
tweede reden, waarom een scherp onderscheid
tussen spaargelden en rekening-courantgelden
noodzakelijk is, en wel in verband staande met
deze provisieberekening. ,,De kosten moeten ge
dragen worden door hen, die ze veroorzaken",
in casu de lopende rekeninghouders. Vandaar,
dat men dikwijls de omgekeerde stelregel ver
kondigd ziet: Lopende rekeningen zijn reke
ningen, waarover provisie berekend wordt."
Bovendien schuilt er het gevaar in, dat als vele
spaarders hun rekening als rekening-courant
gebruiken, de liquiditeit van de bank er niet
beter op wordt. Immers, door de rangschikking
van deze gelden onder de spaargelden wordt de
permanente kern groter berekend dan zij in wer
kelijkheid is. Ook in de laatste jaren zijn, om
welke reden dan ook in grootboek I rekeningen
geopend met het karakter van rekening-courant
deposito's. In al deze gevallen is de oplossing als
volgthet gedeelte van het saldo, dat volgens de
reeds eerder genoemde maatstaf als rekening-
courantgelden behoort te worden aangemerkt,
wordt* overgebracht naar grootboek 111. Het
bedrag, beneden hetwelk het saldo in de loop
der jaren niet is gedaald, blijft als spaarsaldo ge
handhaafd. Vanzelfsprekend geschiedt dit na
gepleegd overleg met de cliënt.
Voor de cliënt betekent dit in de eerste plaats
het betalen van een zeker bedrag aan provisie
en voorts het ontvangen van een lagere rente
over het naar grootboek III overgeboekte be
drag, alhoewel deze rente meestal dagelijks be
rekend wordt. Niet vergeten moet echter wor
den, dat het moderne betalingsverkeer hem ook
vele voordelen biedt: gemakkelijker wijze van
betalen, minder risico van diefstal, verlies, en-'
Deze voordelen zijn meerdere kosten zeker
waard (in voorgaande jaren zijn al deze voor
delen gratis genoten). Als antwoord op dit ad
vies komt meerdere malen, dat als hiertoe wordt
overgegaan, de cliënt voor de bank verloren zal
gaan. Het is de vraag of in deze gevallen op
het behoud van een dergelijke, voor de bank
zeer dure, cliënt nog prijs gesteld moet worden.
Zijn er verdere consequenties aan verbonden
(bijv. ook familieleden verbreken de relaties met
8