UIT DE zijn er echter wel. Om verwarring te vermijden, zullen wij deze hier niet meer behandelen, maar in een volgend artikel hopen wij hierop terug te komen. Zoals wij aan het begin van dit artikel al mededeelden, zijn de regelingen over de ver moedelijke inhoud, waarover wij hierboven het een en ander mededeelden, nog niet gereed. Van al wat gezegd is, kan echter aangenomen worden, dat het met grote waarschijnlijkheid van kracht zal worden. Wij hebben overigens getracht een ingewikkelde regeling in een paar woorden te schetsen. Het spreekt vanzelf, dat wij ons daarbij tot de grote lijnen moesten be perken. Het was ons niet mogelijk zo uitvoerig de regeling weer te geven,, dat ieder voor zijn eigen geval zou kunnen nagaan hoe zijn voor uitzichten nu precies zijn. Wij zouden ofwel on volledig blijven, of met zoveel bijzonderheden rekening moeten houden, dat het geheel erg moeilijk te overzien zou worden. Wij geven de genen voor wie het van belang is echter de raad om zodra ambtenaren van Wederopbouw zich te zijner tijd tot hem zullen wenden om rege lingen te treffen enz. zich tot de adviseur voor oorlogsschade in zijn gewest te wenden, met wie alles wat van belang is in dit verband dan eens volledig kan worden doorgepraat. Het boven staande kan hen daarvoog, naar wij hopen, al vast wat wegwijs maken. Tot zover dit artikel, voorkomende in de Mede delingen van de Landbouw. In afwijking van de gebruikelijke berichtjes in deze rubriek zullen wij thans enkele bijzonder heden mededelen aangaande Zweden, Zwitser land en Denemarken, waaromtrent in verschil lende bladen iets werd gepubliceerd. Landbouwcrediet in Zweden Uit verschillende publicaties is vrij algemeen bekend hoe de Zweedse landbouwcoöperatie eerst laat tot ontwikkeling is gekomen, doch daarentegen een grote vlucht heeft genomen. Dat de Zweden soms belangrijke organisatori sche stappen konden nemen, wordt wel eens toe geschreven aan het feit. dat zij geen last hadden van het historisch gegroeide of, om het lelijk te zeggen, dat zij niet werden afgeremd door „dorpisme". Hoe het ook zij, men heeft tien tallen jaren ervaring van andere landen kunnen gebruiken om zelf nieuwe wegen in te slaan. De eerste Duitse Raiffeisenbanken dateren immers van 1864 en eerst in 1915 kwamen dergelijke banken in Zweden tot stand. Van 1915 tot 1925 werden er 137 plaatselijke banken gesticht en in 1940 was dit aantal gegroeid tot 754 met ruim 108.000 leden. Daarna vond in vele gevallen1 concentratie plaats, zodat het aantal banken daalde tot 634 in 1949. Het aantal leden nam evenwel tot 135.000 toe. Evenals in Duitsland kent men boven de plaat selijke banken de districtscentrales, die door één centrale bank worden overkoepeld. Aangaande het lidmaatschap van een Zweedse bank zien wij enkele afwijkingen. Zo kunnen alleen maar lid zijn: boeren, tuinders en werk nemers op agrarische bedrijven. Bij toetreding- is het lid verplicht een aandeel te nemen van 25 kronen, doch de aansprakelijkheid der leden gaat slechts tot 5 van hun tegoed bij de bank. In 1948 bedroeg het gemiddeld aantal leden per bank 213. De voornaamste functie van de plaatselijke bank is gelegen in de credietverstrekking en het aan trekken van spaarglden, doch daarnaast worden ook andere werkzaamheden verricht, overeeft- komende met de behoefte van de plattelands bevolking, zoals b.v. het giroverkeer. Uitbeta lingen via de lopende rekening aan leden van landbouwcoöperaties vinden steeds meer plaats en in 1949 had ruim 30 van de leden reeds een lopende rekening, waarop de bedrijfsinkom- sten automatisch worden bijgeschreven. Spaar gelden worden ook buiten de ledenkring aange trokken. In 1920 bedroeg het totaal nog geen 2 millioen kronen en in 1945 was dit aange groeid tot 122 millioen. Er zijn in totaal 10 districtscentrales, die de volgende taak hebben a. toezicht en controle op de plaatselijke ban ken 15

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1951 | | pagina 15