Verdubbeling van het tarief vennootschapsbelasting
voor de boerenleenbanken
Zoals bekend hebben onze boerenleenbanken,
behoudens een enkele uitzondering, vanaf de
invoering der vennootschapsbelasting kunnen
profiteren van een voordelig uitzonderings
tarief. De eerste aanvullingsbeschikking ven
nootschapsbelasting 1942 bevatte in artikel 5 de
volgende bepaling:
„De vennootschapsbelasting wordt tot op een
derde van het normale tarief verlaagd voor
coöperatieve credietverenigingen dan wel cre-
dietverenigingen op onderlinge grondslag, mits
zij de credietverlening uitsluitend tot de leden
beperken."
Vergeleken bij de winstbelasting, waarbij geen
dergelijk uitzonderingstarief voorkwam, was
deze bepaling dus een vooruitgang van betekenis.
Over het algemeen bespaarden onze boerenleen
banken, die vrijwel alle aan de gestelde voor
waarden voldeden, 20% vennootschapsbelasting
over haar fiscale winsten. Slechts voor die ban
ken, welke een hoger belastbaar bedrag hadden
dan ƒ37.500.kon het belastingvoordeel meer
dan 20 bedragen en stijgen tot 30 zelfs
tot 36^3
Met ingang van het jaar 1947 verviel de eerste
aanvullingsbeschikking en werd het uitzonde
ringstarief voor besloten credietverenigingen
opnieuw geregeld in art. 9 van (^e ^e aanvul
lingsbeschikking vennootschapsbelasting 1042,
welk artikel luidde als volgt:
,,De belastingvoet wordt verlaagd tot op 10
voor de credietverenigingen op onderlinge of
op coöperatieve grondslag, welke de credietver
lening uitsluitend tot de leden beperken en over
de vraag naar de mogelijkheid van verhoging
van de spaargeldrente-
Een korte beantwoording der sprekers, de be
lofte, dat de inleidingen van de directeuren in
de Raiffeisen-Bode zulen worden opgenomen
(reeds in dit nummer wordt deze belofte ,,in
het kort" vervuld), een woord van dank voor
aller aanwezigheid en dan komt het einde.
Tot het volgende jaar!
Neen, we hebben niet te veel gezegdhet was
inderdaad het jaarlijkse hoogtepunt.
de eigen middelen geen uitdelingen doen."
Daar de grote progressie (van 30 tot 55
inmiddels uit het normale tarief vennootschaps
belasting was vervangen door de relatief onbe
langrijke van 30% tot 33/<3 werden de
boerenleenbanken gemakshalve aangeslagen
tegen een vast uitzonderingstarief van 10
ongeacht de grootte van haar winst.
Op 11 April 1951 is de 8e aanvullingsbeschik
king vennootschapsbelasting 1942 echter gewij
zigd en opnieuw vastgesteld. Tiet nieuwe arti
kel 7, dat zeker onze aandacht verdient, bevat
thans de regeling van het uitzonderingstarief
voor besloten credietverenigingen, als onder
staand
,,De belastingvoet wordt verlaagd tot op 20
voor de credietverenigingen op onderlinge
grondslag of op coöperatieve grondslag, welke
de credietverlening uitsluitend tot de leden be
perken en over de eigen middelen geen uitde
lingen doen."
Voor de boerenleenbanken betekent deze nieuwe
bepaling, welke reeds geldt voor het boekjaar
1950, een verdubbeling van het tarief vennoot
schapsbelasting. Dat hiertegenover de onder
nemingsbelasting is vervallen, biedt geen vol
ledige compensatie, daar laatstgenoemde heffing
voor onze banken vanaf het boekjaar i94'(
grotendeels haar betekenis heeft verloren, dit
tengevolge van de sinds dat jaar mogelijk ge
worden aftrek inzake duurzame vorderingen op
andere ondernemingen.
liet merendeel onzer boerenleenbanken heeft
per einde 1950 voor de te verwachten aanslag
vennootschapsbelasting 195° I-'4 o van clc
begrote fiscale winst over dat boekjaar geresei -
veerd. Thans zal boven deze i2j^% nog 7 .VI
in het credit van de belastingreserve (Te beta
len belastingen) moeten worden gebracht. Deze
in 195t te verrichten boeking moet dan niet
ten laste van diverse uitgaven 1951, doch ten
laste van het gewone reservefonds geschieden.
Anders zou ten onrechte de boekwinst 19S1
hierdoor worden beïnvloed.
Het uitzonderingstarief is, eigenaardig genoeg,
niet in het besluit op de vennootschapsbelasting
zelf, doch in een z.g. aanvullingsbeschikking
opgenomen. Hierdoor kon dit tarief door de
11