van deze nieuwe gelden en verkoopt overeen komstig de behoefte. De heer Veen berekent de rentabiliteit van goede aandelen naar de huidige koers op 5 Hiervan zou 1 ter beschikking moeten ko men van de bank voor administratiekosten en 1 moeten worden afgehouden voor een op te bouwen reservefonds, zodat aan de .aandelen- spaarders" 3 zou kunnen worden uitgekeerd. Ongetwijfeld kunnen enige punten in het voor deel van dit plan worden genoemd, maar er zijn ook nadelen, want zo eenvoudig ligt de zaak niet en de eerste waarschuwende stemmen heb ben al weerklonken. Een gevaarlijk terrein. ,,De Financiële Koerier" van 12 Januari 1951 maakt ons attent op de onwetendheid van het spaarbankpubliek ten aanzien van beleggingen. De aandelen-spaarder zal in zijn nopjes zijn, zodra hij 106,110,of zelfs meer terug ontvangt voor elke 100,gestort spaargeld. Maar hoe zal zijn houding zijn als hij bij koers daling b.v. maar 80 of minder van zijn spaargelden terug krijgt? Zal hij zich dan kun nen troosten met de grotere koopkracht van het geringere aantal guldens? Zal hij deze gang- van zaken begrijpen of zal zijn vertrouwen ge schokt zijn, ook al zijn de consequenties van te voren voorgehouden Het komt ons voor, dat het aureool van soliditeit en vertrouwen, dat de spaarbanken als regel kenmerkt, lelijk beschadigd kon worden. Het grootste bezwaar achten wij evenwel de technische zijde. In de eerste plaats is het slechts ten dele juist, dat het aandeel (en hoeveel om vattend is dit begrip al weer niet) bescherming biedt tegen het verdwijnen van de waarde van het geld. De gemiddelde koerscurve volgt de curve van de geldswaarde met enige vertraging, maar vooral met een belangrijk verschil in hoogte, als gevolg van de dividend-stop. Het aandeel geeft niet de waarborg, die men zich voorstelt bij inflatie, terwijl bij deflatie geen remmen bestaan. Op de tweede plaats is het samenstellen en on derhouden van de aandelenportefeuille een precair punt. Het vereist grote deskundigheid en betrouwbaarheid en desondanks kan hier een bron van moeilijkheden en teleurstellingen liggen. Op grond van deze feiten komt het ons zeer gevaarlijk voor, wanneer de spaarder zijn ver trouwen in de soliditeit van de spaarbank moet omschakelen naar een vertrouwen in de waarde vastheid van zijn geld. Voor dat nieuwe ver trouwen is zeker geen reële basis aanwezig, om dat de spaarbankbestuurders niet alle factoren vast in handen kunnen hebben. Welke krachten zouden in werking komen? En wat moet niet het psychologisch effect zijn bij de overige spaarders, wanneer de spaarbank met het „aandeel-sparen" tot de officiële er kenning komt van inflatie en tevens min of meer een bewijs van onmacht geeft? Zou het gevolg niet kunnen zijn, dat het wantrouwen in de gulden toeneemt en daarmede de inflatie ver sneld wordt? Zou het niet kunnen zijn, dat de toevloed naar de aandelen-spaarkas te groot wordt, zodat daardoor weer de aandelen-koers wordt aangetast? Allerlei mogelijkheden doe men op, doch de heer Veen acht verschillende bezwaren niet zo ernstig, omdat hij zijn experi ment voorlopig tot geringe omvang wil beper ken en dus geen grotere krachten in beweging- wil brengen. Ten slotte willen wij aandacht wijden aan de rentevergoeding van de „aandelen-spaarkas", die o.i. te gunstig wordt voorgesteld in verge lijking met de normale spaarrente, doch on gunstig afsteekt tegenover de normale op brengst uit aandelenbezit. Er wordt gerekend op een gemiddeld rendement van 5 op de aandelenportefeuille van de spaarkas. Volgens sommigen is dat beslist te hoog, maar als er nog 2 af moet voor reservevorming en administratiekosten (en dat heeft men zeker wel nodig, gezien het risico en de uitgebreide administratie), dan blijft er niet veel meer over dan een normale spaarrente, zodat de rente attractie, die bij aandelenbezit een grote rol speelt, praktisch miniem is. Onze conclusie. Onze conclusie moet uiteindelijk deze zijn, dat men zich de feitelijke voordelen te groot voor stelt. Tegenover het risico, dat de aandeel spaarder neemt, staat vrijwel geen rentewinst. En het kernpuntde waardevastheid van het aandeel is dusdanig aanvechtbaar, dat de ern stige nadelen van het aandeel-sparen, zoals hier voor geschetst, te zwaar gaan wegen voor een experiment op brede basis. Wil men echter een poging doen om het Nederlandse volk naar Amerikaans voorbeeld meer „aandelen-minded" te maken, dan zal dit moeten uitgaan van de direct belanghebbenden, in casu de industrie 16

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1951 | | pagina 16