Debetpost 110. i geeft het bedrag aan van de gedisconteerde wissels, promessen en schuld brieven. Onder dit hoofd wordt ook opgenomen het schatkistpapier, dat rechtstreeks van het Rijk in disconto is genomen. In een noot onder aan de staat wordt het bedrag van deze crediet- verlening vermeld. Na de oorlog is van deze mogelijkheid nog geen gebruik gemaakt De Nederlandsche Bank kan nog op een andere manier aan het bedrijfsleven credieten verstrek ken en wel door middel van voorschotten in rekening-courant op onderpand van effecten, goederen, celen, munt en muntmateriaal of door belening van genoemde schuldtitels. Op de weekstaat komt dit tot uiting door debetpost no. 4voorschotten in rekening-courant op on derpand (incl. beleningen). Uit de hierover be schikbare gegevens blijkt, dat het aandeel der disconteringeu en ook dat van de beleningen in de credietverlening van De Nederlandsche Bank steeds minder wordt, terwijl daarentegen de voorschotten in rekening-courant steeds toe nemen. Deze wijze van credietverlening door De Nederlandsche Bank is thans de belangrijkste geworden. Ook de Staat kan nog op een andere wijze geld verkrijgen van De Nederlandsche Bank en wel in de vorm van voorschotten op onderpand van schatkistbiljetten (zie debetpost no. 5). Deze voorschotverlening is renteloos, doch een bedrag van 15.000.000.mag niet worden over schreden. Artikel 15 sub 4 van de Bankwet 1948 geeft De Nederlandsche Bank de bevoegdheid tot het kopen en verkopen van wissels, schatkistpapier van het Rijk en schuldbrieven ten laste van of voor rente en aflossing gegarandeerd door het Rijk. Deze z.g. open-markt-transacties worden op de weekstaat verantwoord onder de debet post no. 2Wissels, promessen en schuldbrieven door de Bank gekocht. Aan de debetzijde van de weekstaat vallen direct in het oog de posten 3 en 6 vanwege de grote bedragen, waarvoor deze posten op de staat zijn opgenomen. Daar het ontstaan van deze posten aan eenzelfde feit te wijten is, zullen beide tegelijkertijd besproken worden. Toen de Duitsers in Mei 1945 ons 'a,K^ moesten verlaten, lieten zij als „beloning"' voor het onderdak, dat zij gedurende vijf jaar in Neder land hadden gekregen, ook nog iets achter en wel een geweldige schuld, o.a. ontstaan door de leveranties van ons land aan haar Oostelijke huren. Deze schuld bedroeg 4-471 millioen en zij was op het tijdstip der bevrijding de belang rijkste debetpost op de balans van De Neder landsche Bank. De vraag rees toen wat met deze schuld gebeuren moest. Het was onbillijk De Nederlandsche Bank er mede te laten zitten. Talrijke besprekingen werden gehouden om te trachten in deze moeilijke zaak een oplossing te brengen. Op 26 Februari 1947 kwam met de regering een overeenkomst tot stand, welke inhield, dat na aftrek van enkele posten, die hier buiten beschouwing gelaten zullen worden, een bedrag van 4.087 millioen overbleef. Van dit bedrag is de Staat De Nederlandsche Bank 1500 millioen schuldig gebleven (zie debet post 110. 6). Over dit bedrag moet door de Staat 1 8 rente worden betaald. Van het resterende bedrag ad 2.587 millioen is f 2.100 millioen met schatkistpapier betaald, terwijl het restant verrekend is met het lopende tegoed van de Staat Dij De Nederlandsche Bank De Nederlandsche Bank mag het schatkistpapier verkopen, doch indien het op de vervaldag nog in haar bezit is, is zij verplicht soortgelijk pa pier van de Staat te aanvaarden. Het oorspron kelijke bedrag ad 2.100 millioen is inmiddels door aflossingen tot 1.350 millioen vermin derd (zie debetpost no 3). Per 1 Januari 1951 is in dit totaal weer een verandering gekomen, doordat de Staat voor 300 millioen schatkist papier bij De Nederlandsche Bank onderbracht. Debetpost no. 7 (munt en muntmateriaal) was in de tijd, dat er een hechte relatie bestond tussen het goud en het geld een zeer belangrijke. De edelmetaalvoorraad van De Nederlandsche Bank had toen twee belangrijke taken a. zij bepaalde het maximum der verplich tingen, welke De Nederlandsche Bank op zich kon nemen of anders gezegd, zij be paalde o.m. hoe groot het maximum aan uitgegeven bankbiljetten mocht zijn; b. zij kon dienen als betaalmiddel aan het buitenland. Thans is de situatie anders geworden. De onder a. genoemde functie is thans geheel komen te vervallen, daar de dekkingsverplichting is af geschaft. Met de tweede functie is het echter anders gesteld, want als betaalmiddel heeft het goud in de wereldhuishouding nog wel degelijk grote betekenis, aangezien dit edel metaal nog altijd een geliefd verrekeningsmiddel blijft. Al hoewel particulieren geen beroep meer kunnen doen op de goudvoorraad van De Nederlandsche Bank, is het voor ons land van belang hoe groot deze voorraad is omdat, indien anders buiten landse betaalmiddelen (deviezen) ontbreken, hiervoor de goudvoorraad gebruikt kan worden Wij kunnen dus zeggen, dat de goudvoorraad deel uitmaakt van de totale deviezenvoorraad 7

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1951 | | pagina 7