gelijking met de buitenlandse producten kan doorstaan, dat de landbouw op de minst kost bare wijze voorzien wordt van bedrijfsmiddelen en in het bijzonder dat de voor een en ander noodzakelijke eredieten ter beschikking worden gesteld. Alle inspanning zal echter eerst dan het ge wenste resnltaat hebben, indien een doelmatige overheidspolitiek de noodzakelijke voorwaarden schept voor een duurzame inzet van de coöpera ties, terwijl zij èn aan de landbouw èn aan de industriële productie in gelijke mate haar aan dacht geeft. Met grote nadruk moet er in dit verband op worden gewezen, dat het landelijke coöperatiewezen, wil het aan haar grote bete kenis beantwoorden, betrokken dient te worden bij de behandeling van alle op de landbouw be trekking hebbende vraagstukken. Na deze enkele grepen uit het zeer uitvoerige jaaroverzicht van het Duitse landbouwcoöpera tiewezen, besluiten wij met een enkel cijfer uit liet verslagjaar 1949: De 12 landelijke centralen hadden een gezamen lijke omzet van DM. 34 milliard. De inlagen bij deze centralen bedroegen per 31 December 1949 DM. 1.102 millioen (per 30 Juni 1950: DM. 1.163 millioen). De credietverlening der genoemde centralen had per 31 December 1949 een omvang van DAT. 448 millioen (per 30 Juni 195° HM. 656 mil lioen). Vele maken zich in deze tijden op om ons land, dat hen helaas geen toekomst meer kan bieden, te verlaten en zich in het buitenland een nieuw bestaan te gaan scheppen. Zoals bekend mag worden verondersteld, heeft emigratie in hoofdzaak plaats naar Australië, Canada, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika. Tn deze landen bestaat in de allereerste plaats vraag naar geschoolde krachten op het gebied van landbouw, tuinbouw, veeteelt e.d. Hieruit volgt, dat een belangrijk deel van de aanstaande emi granten gezocht zal moeten worden onder hen, die reeds lid of cliënt zijn van de bij ons aan gesloten boerenleenbanken. Het is juist met hel oog op hen, dat het ons goed leek enkele wepken te geven, opdat de betrokkenen hun zaken zo goed mogelijk kunnen regelen en latere moei lijkheden worden voorkomen. Het spreekt vanzelf, dat wij ons in dit korte bestek slechts kunnen bepalen tot enkele alge mene richtlijnen betreffende de financiële zijde der emigratie. Wat toekomstige emigranten moeten weten 1 Zodra iemand is vertrokken, wordt zijn rekening omgezet in een z.g. niet-ingezetenenrekening, waarover de rekeninghouder slechts kan be schikken met goedvinden van De Nederlandsche Bank N.V., kantoor Deviezenvergunningen te Amsterdam. Zijn er derhalve nog zaken te regelen of af te doen, dan is het in de aller eerste plaats gewenst, dat men hiervoor vóór Zie ook bladzijde 26. zijn vertrek een gemachtigde aanwijst, die met inachtneming van de deviezenbepalingen zijn zaken kan regelen. Het verdient aanbeveling de onderhavige volmacht notariëel te laten opma ken om er zeker van te zijn, dat later ten aan zien van de gegeven volmacht geen moeilijk heden kunnen rijzen. Er zijn emigranten, die vóór hun vertrek hun contante middelen omzetten in roerende goe deren, die zij meenemen. Voor hen blijft er vanzelfsprekend niets te regelen. Maar niet iedereen wil of kan dit. Wij wijzen er in de allereerste plaats op, dat geen contanten moeten worden achtergelaten bij familieleden of kennissen, daar dit niet is toe gestaan en deze personen daardoor in moeilijk heden kunnen komen. Het is niet altijd mo gelijk na te gaan over hoeveel geld men de laatste dagen van zijn verblijf in ons land zal moeten beschikken. Blijkt het bij het aan boord gaan, dat men nog contante gelden over heeft, dan stelle men deze aan derden ter hand met verzoek de gelden te storten bij de bank, waar men een rekening heeft. Deze vraagt dan aan De Nederlandsche Bank vergunning voor het storten van deze gelden op de niet-ingezetenen- rekening, welke vergunning steeds wordt ge geven. De emigranten, die onroerende goederen bezit ten, zullen deze goederen meestal niet willen verkopen, doch ze verhuren of verpachten. De gemachtigde kan de huren of pachten voor hen innen en de vaste lasten hierop in mindering 13

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1951 | | pagina 13