Terwijl het rapport van Dr. Kissler uitvoerig
vermeldde met welke interne moeilijkheden het
landbouwcredietwezen in Duitsland te kampen
heeft, geeft genoemd jaarboek in een algemeen
overzicht weer welke moeilijkheden de Duitse
landbouw in internationaal verband ondervindt.
Wij geven van dit overzicht hieronder een en
ander weer.
Tot goed begrip van zaken vermelden wij eerst
nog, dat de gehele Duitse landbouwcoöperatie
uiteindelijk is samengevat in de reeds genoemde
toporganisatie, het Deutsche Raiffeisenver-
band". Bij dit toporgaan zijn aangesloten twaalf
landelijke centralen, alsmede acht bijzondere
centralen (deze laatste groep voor speciale werk
zaamheden als verzekering, zaadimport, afzet
van zuivelproducten en van wijn, vleesverwer
king, een drukkerij en een landbouwbank).
Bij de twaalf landelijke centralen zijn aangeslo
ten 83 gewestelijke centralen, die het gehele
terrein van de landbouw in de ruimste zin van
het woord bestrijken.
Bij de 83 gewestelijke centralen zijn aangesloten
11.207 credietcoöperaties, 10.131 goederencoö
peraties en 2.343 bedrij fscoöperaties. Een sche
matische voorstelling van deze opbouw namen
wij op in de Raiffeisen-Bode van Augustus
1940. Sindsdien zijn er enkele wijzigingen in de
organisatie gekomen, maar in wezen bleef ze
onveranderd.
Het is zeer goed te verstaan, dat de landbouw
in Duitsland de gevolgen ondervindt van de
algemene economische toestand in dit land (met
,,dit land" bedoelen we dan de Bondsrepubliek
Duitsland, omvattende de Westduitse landen).
Daar zijn: de kloof tussen Oost- en West-
Duitsland, het grote gebrek aan kapitaal, het
grote leger der ontheemden, de noodzaak tot
grote importen van voedingsmiddelen (de totale
invoer was tweemaal zo groot als de uitvoer)
en de sterk stijgende werkloosheid.
In het licht van deze algemene situatie
bevond de Westduitse landbouw zich in ecu
buitengewoon moeilijke positie. De zeker voor
lopig nog bestaande onmogelijkheid om even
wicht te brengen tussen import en export eist
een zo hoog mogelijk opgevoerde landbouwpro
ductie. Deze productie en de afzet daarvan
dienen echter zódanig te geschieden, dat ener
zijds de industrie daarvan geen hinder onder
vindt, terwijl anderzijds rekening moet worden
gehouden met de geringe koopkracht van diè
groepen van verbruikers, die de laagste inko
mens hebben.
Terwijl er een streven merkbaar is 0111 de in
dustrie zo snel mogelijk te liberaliseren, blijft de
landbouw nog steeds gevangen in allerlei voor
schriften en bepalingen. Dit dualisme bleek
voordurend bij de behandeling van vrijwel alle
acuut geworden problemen van landbouwpoli
tieke aard.
Het feit, dat het indexcijfer voor de levens
middel enprijzen wel is gestegen, doch bij lange
11a niet de hoogte bereikte van dat voor indu
trieproducten, gevoegd bij andere tegenwer
kende factoren als hoge belastingen en crediet-
moeilijkheden, stond de zo nodige verhoging der
landbouwproductie in belangrijke mate in de
weg.
De liberalisatie van de buitenlandse handel tus
sen de landen van Europa had ten gevolge, dat
West-Duitsland een belangrijke concurrentie
had te weerstaan door de invoer van levens
middelen uit de overige Europese landen.
Daar de landbouwproducenten in deze landen
dikwijls een voorsprong hebben ten aanzien van
West-Duitsland voor wat betreft de productie
kosten, zal de Duitse landbouw in bepaalde ge
bieden het in de toekomst niet altijd kunnen
opnemen tegen deze buitenlandse concurrentie.
Zekere productieverschuivingen zullen dan ook
wel niet te vermijden zijn.
Bovendien betrof de invoer als regel die pro
ducten, welke West-Duitsland zelf produceert
in hoeveelheden, die vrijwel toereikend zijn ter
bevrediging van de eerste behoeften.
Het is dan ook te begrijpen, dat de West
duitse landbouw steeds sterker ging aandringen
op ordening van de agrarische markt, welke
ordening men dan gaarne zoveel mogelijk aan
de landbouw zelf zou zien opgedragen.
Aangezien het voorlopig niet mogelijk is om
de industriële productie te verdubbelen, hetgeen
noodzakelijk is om de buitengewoon hoge in
voer van levensmiddelen te kunnen betalen,
zullen er in de handel met de Europese buren
voorlopig nog aanzienlijke tekorten blijven be
staan.
Gewaarschuwd moet worden voor de neiging
om de landbouwproductie als minder belangrijk-
te kwalificeren en haar ondergeschikt te maken
aan een stijging van de export. Hier ligt voor
de landbouwcoöperaties een grote en verant
woordelijke taak. Het landelijke coöperatie
wezen moet eraan medewerken, dat door een
doelmatige rationalisering van de landbouwbe
drijven een verhoging van de productie wordt
bereikt, dat de kwaliteit der producten een ver-
1 2