linge samenwerking. Er moesten regels wor den gesteld, opdat beschadiging van het ver bouwde vermeden werd, het vee niet door wilde dieren verscheurd en de kudden niet uiteenge raakten of op andere wijze schade geleden werd. Ook de verbouw van allerlei gewassen vereiste reeds oudtijds samenwerking tussen de nederzettingen der verschillende stammen. In de oude tijden was de boer echter niet vrij in het gebruik, dat hij van zijn grond wenste te maken en in de keuze van het tijdstip, waar op hij zijn akkers bewerkte of de oogst be handelde. Hij was gebonden aan de besluiten van de overheid wat betrof het onderhoud en het handhaven van de gedwongen wijze van verbouw op de akkers in het kader van het drieslagstelsel. Deze strakke gebondenheid heeft overal reacties teweeggebracht, die tot gevolg hadden, dat men in de 19e eeuw met het verdwijnen van deze gedwongen verbouw steeds meer het individualisme ging aanhangen zowel op de boerderij als in de dorpsgemeen schap. Alle bindingen, onverschillig of zij van materiële, technische, economische of van ethische aard waren, werden zonder meer als onaangenaam beschouwd. Toen ten slotte persoonlijke vrijheid werd ge- eist en de laatste resten van het feodale stelsel werden afgeschaft, meende ook de boer voort aan van alle kluisters bevrijd te zijn en zijn landerijen geheel naar eigen inzicht te kunnen bewerken. Dit tijdperk van burgerlijk individualisme was echter van korte duur. Ook de boer kan niet over zijn eigen schaduw springen en het is nu eenmaal een van de voornaamste eigenschappen van de plattelandsmens, dat hij in bindingen leeft. Het beeld, dat de stedeling zich zo gemakke lijk maakt van de vrije, onafhankelijke, zelf standige, individualistische boer is derhalve niet juist. Hij doet zich wel voor als indivi dualistisch en laat zich ook dikwijls zo uit; doch in werkelijkheid is dit slechts een reactie op het feit, dat hij op vele wijzen verbonden is met de natuur, temidden waarvan hij leeft en werkt. Dit speciale kenmerk van de plattelandsbevol king maakt het duidelijk, dat de coöperatieve gedachte hier van oudsher „thuis is en dat het coöperatiewezen juist bij de boerenstand een grote uitbreiding heeft ondergaan. Het ka rakter van de boer brengt als het ware mede. dat de coöperatie een bestanddeel van de agra rische huishouding uitmaakt. In de loop der eeuwen zijn karakter en doel dei- landbouwcoöperatie enigszins gewijzigd. Aan vankelijk was er alleen maar het gezamenlijke grondgebruik in de vorm van de rnarke. Hier uit is langzamerhand maar eigenlijk eerst gedurende de laatste eeuw de coöperatieve vereniging geboren. Het georganiseerde contact met de markt kwam niet in alle landen gelijktijdig en in de zelfde mate tot stand. Terwijl in Zwitserland aankoop- en afzetcoöperaties kunnen worden aangeduid als eerste coöperatieve organisatie van de gezamenlijke boeren (1874), werd in andere landen in het begin de meeste aandacht gericht op de credietcoöperatie. De boerenleenbank was wel in het bijzonder in staat om de geldmiddelen ook beschikbaar te stellen voor het oprichten van andere, meer moderne coöperatieve instellingen. De eerste voorwaarde voor de oprichting van een coöperatieve boerenleenbank is de aanwe zigheid van een gezonde plattelandsbevolking, die zo'n bank een stevige ruggesteun kan geven. Raiffeisen zelf heeft deze idee geuit in een per soonlijk gesprek met de Bernse pionier E. von Steiger: „Hoewel de slechte toestanden, die in Duitsland aanleiding zijn geweest voor het op richten van zulke verenigingen, in Zwitserland nog niet zo om zich heen hebben gegrepen,, zo kon bij ons de samenwerking van de landbou wers in deze soort verenigingen alleen tot goede resultaten leiden, doordat de geest van solida riteit, de kracht van wederzijdse hulpverlening, de gezamenlijke behartiging van belangen op coöperatieve grondslag, de spaarzaamheid en de ijver verbeterd zijn en vele kleine boeren, gebogen onder een schuldenlast, voor materiële en morele ondergang tijdig bewaard zijn ge bleven. Het komt enkel hierop neer, dat er ntensen gevonden worden, die voldoende on baatzuchtigheid en genoeg naastenliefde bezit ten om zich zonder het vooruitzicht op gelde lijk voordeel of dankbetoon en ondanks moeilijkheden en misvattingen, van hun taak te kwijten." De Zwitserse Raiffeisen-beweging is betrekke lijk Iaat tot bloei gekomen. De pogingen van de bovengenoemde Zwitser Von Steiger uit B.rn leidden tot de oprichting van twee banken, waarop echter geen verdere ontwikkeling- volgde. Eerst toen pastoor Traber uit Bichel- see zich ervoor inzette, won de Rai ff eisen - 7

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1950 | | pagina 7