in West-Europa. Wij kunnen ze nog verder
verlagen door de productie op te voeren en door
het vee en de veevoedervoorziening te verbete
ren. Vooral moet men zorgen in staat te zijn
steeds die producten te kunnen leveren, waar
voor de beste prijzen gemaakt kunnen worden.
De minister noemde ten slotte het D.O.M.O.-
bedrijf een voorbeeld voor de gehele Neder
landse zuivelindustrie en maakte nog met
waardering melding van de inschakeling van
de D.O.M.O. bij de levering van consumptie-
melk voor het Amerikaanse bezettingsleger in
Duitsland.
In het bovenstaande is vooral belangrijk de
passage, waarin de minister betoogt, dat onze
zuivelindustrie in staat moet zijn te leveren wat
de markt vraagt. Het D.O.M.O.bedrijf heeft
de Drentse zuivelindustrie een veel groter aan
passingsvermogen aan de steeds wisselende
marktsituatie gegeven dan de afzonderlijke
fabrieken,, die voornamelijk boter maakten, be
zaten- Op „slagvaardigheid" komt het aan. De
achterstand, die de coöperatie in dit opzicht aan
kleeft, moet snel ingehaald worden.
Men is in tal van gevallen daarmede bezig, maar
gaat het snel genoeg?
De onzekerheden, die zich voordoen op het ge
bied van de afzet van zuivelproducten, worden
door de beide melkbestemmingsrapporten, die
dezer dagen in de openbaarheid zijn gebracht
(dat van de „landbouw" door middel van een
persconferentie en het Unileverrapport als een
keurig uitgevoerd boekwerk) niet verminderd.
De conclusie van het Unileverrapport (samen
stellers prof. Dols en Ir. Sevenster) Door kwa
liteitsverhoging, propaganda, meer vrijhandel
en Westeuropese samenwerking kunnen de af
zetmogelijkheden voor melk- en zuivelproducten
in binnen- en buitenland worden vero-root.
Geleidelijke verhoging van de productie in
Nederland is onder genoemde voorwaarden ver
antwoord, mits de productie niet of vrijwel niet
gebaseerd wordt op geïmporteerd krachtvoeder
en in het bijzonder niet op ook voor menselijke
consumptie geschikte granen. Verwerking en
afzet van de melk zullen zich vooral moeten
richten op consumptiemelk (ook voor export)
en kaas van hoge kwaliteit. Productie en afzet
van gecondenseerde melk en melkpoeder moe
ten zo mogelijk op het niveau van de huidige
productiecapaciteit worden gehandhaafd.
Baterproductie is uit een oogpunt van voedings
economie ongewenst en ook uit commerciëel-
economische overwegingen moet gerekend wor
den met de wenselijkheid deze productie terug te
brengen tot de omvang, welke absoluut nood
zakelijk is in verband met de ondermelkbehoefte
voor de kalveren en de seizcenschomnieling in
de melkproductie.
Uit de voorstellen van het „Melkbestemmings-
rapport" van de Stichting voor de Landbouw
zij vermeld,, dat de commissie, die het rapport
uitbracht, aandacht schenkt aan het verstarrend
karakter van de ordeningsmaatregelen.
Laat vooral de financiële resultaten der eind
producten in de melkprijs tot uiting komen,
dan zal de melk de meest gewenste bestemming
vinden. Echter staat de commissie geen vol
ledige en ongeremde wenking van de vrije prijs
vorming voor. Ook de melk in de laagst be
taalde categorie moet nog een zekert, zij het
niet geheel bevredigende bestaansmogelijkheid
voor de betrokken veehouders laten. Het voor
stel van de commissie is derhalve, dat aan de
melkprijs onder bepaalde omstandigheden wel
minimumgrenzen zullen worden gesteld, maar
geen maximumgrenzen en dat men dus de ho
gere opbrengsten van een bepaald product en
van een bepaald zuivelbedrijf niet zal afromen
om daarmede de nadelige uitkomsten van een
ander product of een ander bedrijf goed te
maken.
Omrent de vooruitzichten zegt de commissie,
dat die voor boter niet gunstig zijn; de voor
uitzichten voor de kaas geven geen reden tot
optimismeeen te sterke uitbreiding van de kaas
productie zal onherroepelijk tot grote teleur
stelling aanleiding geven; de markt voor con
sumptiemelk en melkproducten wordt veel min
der ongunstig beoordeeld. Met het oog hierop
zal meer melkvet in andere vorm dan boter
moeten worden geplaatst. Dit kan gebeuren
door het vetgehalte van de consumptiemelk
°P 3 te brengen en door het verbod om melk
in het brood te verwerken op te heffen, hetgeen
inmiddels gebeurd is. Verder dient de marga
rinereclame zich ervan te onthouden bij de
consument gedachtenassociaties met boter op te
wekken. De subsidiëring van de margarine
productie (een consumentensubsidie) acht de
commissie volkomen ontoelaatbaar.
De indruk van de beide rapporten is, Hat zij de
toekomst voor de boter niet gunstig zien.
Het Unileverrapport gaat echter wel zeer ver,
door dit product geheel af te schrijven- Mede
De bestemming van de melk
o
6