In de vier jaren, die voor het Marshall-plan zijn uitgetrokken, moet de productie van de Nederlandse landbouw met 50 worden ver hoogd. Dit volgt uit de berekeningen van het Centraal Planbureau, dat voor de drie hoofdsectoren van onze nationale inspanning, industrie, landbouw en diensten, de taak heeft vastgesteld. Speciaal voor de landbouw geldt, dat het doel moet wor den bereikt met een zo gering mogelijk gebruik van vreemde betaalmiddelen- Derhalve moet de verbouw van veevoeder in ons land gestimu leerd worden. Er zijn nu twee jaren van de Marshall-periode verstreken. Welke resultaten zijn inmiddels be reikt? Een antwoord op deze vraag vinden we in de landbouwparagraaf van de vijfde Devie- zennota,, die de regering op 11 Mei jl. aan de Tweede Kamer deed toekomen. Daarin lezen wc, dat momenteel de Nederlandse veestapel ten naaste bij de vooroorlogse omvang heeft bereikt en dat voor het jaar 1949/50 het verbruik van veevoeder het vooroorlogse peil zal naderen, doch dat de import van veevoeder slechts 58 van de vooroorlogse zal zijn. Dit betekent een besparing op de invoer van 550.000 ton zetmeel- waarde, overeenkomende met 780.000 ton voe- dergraan. De waarde daarvan bedraagt tegen de importprijzen van medio Maart 1950, c.i.f. basis 175 millioen gulden. De nota constateert, dat de aardappelverbouw, die de voornaamste factor is in het voederver- bouwprogramma, in 1949 een terugslag heeft laten zien, doordat de varkensstapel in dat jaar nog niet de gewenste omvang had bereikt, waardoor de vraag naar voederaardappelen van de oogst 1948 te wensen "overliet. De regering verwacht echter in 1950 een uitbreiding van de aardappelteelt in de zandstreken, nu de varkens stapel weer tot 1.7 millioen stuks is gestegen. De resultaten van de landbouwpolitiek zoals ze hierboven ten ruwste zijn aangegeven, moeten uit het oogpunt van het economisch herstel als zeer belangrijk worden aangemerkt. Ze zijn ver rassend goed en als we op deze weg verder gaan, zouden we het wonder kunnen beleven, dat de taakstellende becijferingen van het Centraal Planbureau door de werkelijkheid zouden wor den gedekt. De meest in het oog lopende verhogingen hebben de melkproductie en de suikerbieten productie ondergaan. Vlees blijft nog achter; dit >zal wel samenhangen met het verminderde ver bruik van buitenlands krachtvoeder en het doet vermoeden, dat het tweede gedeelte van de 50 productieverhoging, die het Centraal Planbureau de landbouw heeft opgelegd, moei lijker te bereiken zal zijn dan de eerste 25 die voor de melk al bereikt is. 1 let is productieverhoging wat de klok slaat- Minister Mansholt heeft de wenselijkheid daar van nog weer eens duidelijk in het licht ge steld toen hij het nieuwe stikstofbedrijf van de Hoogovens (Mekog) te IJmuiden opende. De import van voedergranen en andere grondstof fen moet worden verlaagddit kan alleen bij een grote productie van stikstof meststoffen. De Nederlandse stikstofindustrie, die in de oorlog ernstig heeft geleden, was na de bevrijding bij lange na nog niet in staat om aan de sterk gestegen behoefte te voldoen. Thans zijn we zover, dat we onszelf kunnen redden en spoedig zullen we exporteur van stikstofmeststoffen kunnen zijn. Het grote belang van de Nederlandse stikstof productie is, dat zij een ruime voorziening van onze landbouw tegen relatief lage prijzen en daarmede een intensieve bebouwing van onze gronden mogelijk maakt; zij bevordert een goedkope productie en een besparing op de im port van grondstoffen. In 1953 moet onze melkproductie 6 milliard kg bedragen (in 1949 5,3 milliard) en de vlees productie 420.000 ton, aldus minister Mansholt te IJmuiden. Dezelfde minister belichtte de keer zijde van de medaille toen hij het bedrijf van de D.O.M.O. te Beilen, dat als producent van verstuivingspoeder het beste en het grootste van West-Europa is, opende. Een paar passages uit zijn rede nemen wij over. Een besparing van f 175 millioen Onze stikstolindustrie Bij de opening van de D.O.M.O. 4

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1950 | | pagina 4