Herbouw van boerderijen
(VERVOLG)
De vraag rees: welk gedeelte zullen getroffenen
moeten bijdragen of tot welk gedeelte zal een
rentedragende hypotheek worden verstrekt?
De grootte van deze bijdrage werd voorgesteld
uit de volgende factoren te doen bestaan
i. „Nieuw voor oud".
De verhoogde gebruikswaarde, op grond van
de nieuwe methodes en inzichten, welke bij
de herbouw tot uitdrukking zijn gekomen.
3. De draagkracht van het bedrijf.
De beide eerstgenoemde factoren zijn voor vrij
wel alle bedrijven geldend; de draagkracht van
een bedrijf is echter een -zeer sterk variabele
lactor.
Ten einde enigermate objectief te kunnen zijn,
werden de bedrijven ingedeeld in 3 groepen
a. akkerbouw en gemengd bedrijf op klei of
veen
b. weidebedrij f op klei of veen
c. zandbedrijven (zowel gemengde als afzon
derlijke akker- en veebedrijven).
Elke groep was weer onderverdeeld in 3 grootte
klassen. Voor elk der 9 aldus vastgestelde
groepen zou worden bepaald welk bedrag in
ieder geval door getroffene dient te worden ge
dragen- De factor „draagkracht" werd hierbij
tot het uiterst toelaatbare in rekening gebracht,
waardoor een sterk verschil in eigen bijdrage
werd verkregen. De bijdrage varieerde van
40 voor de grote akkerbouwbedrijven op klei
(±40 ha en groter) tot 10 voor de kleinste
zandbedrijven.
Het restant der bouwsom zou door het Rijk als
renteloos crediet worden verstrekt. Van dit
laatste gedeelte alzo, variërende van 70 bij
de kleinste -zandbedrijven tot 40 bij de
grootste akkerbouwbedrijven, zou in ieder geval
vóór 1 Januari 1956 worden bepaald welk ge
deelte alsnog ten laste van het bedrijf zou kun
nen worden gebracht dan wel of het schuld
bedrag zou worden kwijt gescholden. Geheel
buiten deze financiering bleef alle vergroting
of verfraaiing van de gebouwen, waarvan de
kosten volledig ten laste van de eigenaar komen.
Al spoedig bleek, dat de factor draagkracht
voor het bedrijf zo ruim was genomen, dat de
middelgrote en grote bedrijven tot het uiterste
zouden worden belast of zelfs daarboven. De
rentabiliteit van de bedrijven zou worden aan
getast, zelfs het bestaan der bedrijven zou ge
vaar lopen.
Om deze reden werd na verloop van enige tijd
de draagkracht factor geschrapt uit de bereke
ningen voor de bijdrage van getroffene. Er
bleven dus over de beide andere factoren, te
weten
1. „Nieuw voor oud".
2. De verhoogde gebruikswaarde, op grond van
de nieuwe methode en inzichten, welke bij
de herbouw tot uitdrukking zijn gekomen.
Het is thans zo, dat de bouwsom, waaronder
begrepen de architectenkosten, in drie gedeelten
uiteenvalt en wel
1. Rijksbijdrage.
2- Bijdrage van de getroffene.
3. Renteloos crediet.
Tot zover in het kort de geschiedenis van 1945
tot heden voor wat betreft de samenstellende
delen der bouwsom van- door oorlogsgeweld
verwoeste boerderijen.
De bouw van de boerderijen werd tot 1 Januari
'95° geheel door het Rijk verzorgd. Er werd
een architect aangewezen, die in overleg met
de afdeling Boerderijenbouw en de eigenaar het
plan gereed maakte. Vervolgens besteedde het
Rijk (Boerderijenbouw) de bouw aan en gunde
ook het werk. Deze gang van zaken kon, hoe
juist dit in 1946 ook mocht schijnen, niet
worden gehandhaafd. Doordat de roep van de
eigenaren, de bouw in eigen hand te hebben,
steeds sterker werd en ook de minister van
Wederopbouw en Volkshuisvesting de opvat
ting huldigt, dat de overheidsbemoeiing met do
wederopbouw van boerderijen tot een minimum
beperkt moet worden, werd besloten met ingang
van 1 Januari 1950 de eigenaar weer zelf te
doen optreden als bouwheer.
Thans kan iemand, die een verwoest pand wil
herbouwen, dus zelfstandig zijn architect kiezen
en daarbij gebruik maken van een particulier
architect of het Bouwbureau van de Landbouw.
Deze maakt het plan gereed, houdt voor de op
drachtgever de aanbesteding en voert de directie
1 4