Echter moeten wij ons daarop niet blind staren. Bedacht moet worden, dat 1949 ons ongekend hoge oogsten heeft geschonken en dat de afzet van de producten van land- en tuinbouw in het algemeen boven verwachting gunstig is verlopen. Het beeld, dat 1949 biedt, is daardoor geflat teerd. Er zullen ook weer mindere jaren komen en ook in die jaren zal er zoveel mogelijk ge spaard moeten worden. liet is de plicht van de overheid om voor dit sparen een gunstig klimaat te scheppen. In de eerste plaats door matiging in de hoogte van de directe belastingen, doch daarnaast vooral ook door de waardevastheid van het geld te waar- horgen. Wij hebben in 1949 een ingrijpende devaluatie gehad. Daaraan was niet te ontko men. Maar thans moet in alle lagen van de bevolking de gerechtvaardigde overtuiging kun nen ontstaan, dat met die devaluatie een periode is afgesloten, die niet mag terugkeren. Alles en alles moet er op worden gezet het vertrouwen in het geld te handhaven. Minder verteren dan wij verdienen, dus sparen, is voor ons volk noodzakelijk om te komen tot een sluitende betalingsbalans. En een sluitende betalingsba lans is de beste waarborg tegen nieuwe deva luaties. Daarnaast moet de mogelijkheid be staan, dat de spaarder voor zijn spaargelden een redelijke rente krijgt. Allen weten, dat het aan die redelijke rente de laatste jaren heeft ontbroken. Gelukkig heeft de minister van Fi nanciën in 1949 voor de Centrale Boerenleen banken de mogelijkheid geopend om 12 van de spaargelden bij 's Rijks schatkist te depone ren tegen 2/2 rente per jaar. Dit heeft ertoe bügedragen om aan de kleinere spaarders al thans een rente van 2.16 te verzekeren. Het komt mij voor, dat de minister verder in die richting moest gaan in het belang van de spaarders, in het belang van het sparen zelf én daardoor in het algemeen belang. Indien aan deze voorwaarden is voldaan, nl. waardevastheid van het geld en een redelijke rente, kunnen de boerenleenbanken met succes het sparen aanmoedigen. Dit geschiedt thans wel reeds op ruime schaal door spaarbusjes, schoolsparen, jeugdsparen, enz., doch indien de overheid voor het sparen een gunstig klimaat schept, is het succes van de spaaractie veel groter. Boeren, tuinders en landarbeiders zijn goede spaarders. Zij steken op dit punt boven andere groepen van de bevolking uit. In de kampen van de N.O. Polder b.v. zijn de cantines in die kam pen, waar bouwvakarbeiders en arbeiders van de wegenbouw liggen voor de cantinebazen veel voordeliger dan die, waar boerenzoons en land arbeiders liggen. Deze laatste verteren veel minder; zij vormen een spaarpot. Hetzelfde verschijnsel kan men ook waarnemen als men het broodgebruik in die kampen vergelijkt. Boerenzoons en landarbeiders eten in het alge meen volks- en bruin brood, dat even voedzaam, doch wel goedkoper is dan het witte brood. De bouwvakarbeiders eten echter voor 70 witte brood. De boeren en landarbeiders zijn, het kan hier met cijfers bewezen worden, veel spaar zamer dan de stedelingen. E11 dit strekke hun tot eer! Ook voor onze boerenleenbanken is de spaar zaamheid van de boerenbevolking van grote be tekenis. Immers de spaargelden vormen het verse hloed voor onze boerenleenbanken. Zon der toeneming der spaargelden is verdere groei voor vele banken nauwelijks te verwachten. En ook op dit gebied betekent stilstand achteruit gang. De statistieken, die bij de Centrale Bank be werkt worden, wijzen uit, dat 1949 een redelijk goed jaar voor de boerenleenbanken is geweest, doch de winsten hebben toch slechts matige reserveringen toegelaten, ondanks het feit van de lage rente, welke de banken voor spaargelden hoven de 3.500.]>er boekje betaalden. Dit is in hoge mate te betreuren, want wat voor hoer en tuinder geldt, geldt ook voor de boeren leenbank. Ook deze moet sparen voor de kwade dagen, die ongetwijfeld ook voor haar zullen komen. Het bestuur van de Centrale Bank is er zich van bewust, dat niet alleen de Centrale Bank het jaar met een redelijk overschot moet kunnen af sluiten, maar dat ditzelfde geldt voor de aan gesloten banken. De begrotingen van de Cen trale Bank en die van de locale banken moeten daarop zijn ingesteld. Wij hebben echter de indruk, dat niet van alle plaatselijke hanken de besturen er zich vol doende rekenschap van geven, dat de eisen, die hoeren en tuinders tegenwoordig aan de boeren leenbank stellen, aanmerkelijk verschillen van die, welke 25 jaar geleden werden gesteld. Na de bevrijding heeft zich een ware revolutie voltrokken in het leven onzer banken. Men denke aan de geldzuivering, aan de toeneming van het giroverkeer, aan de deblokkeringsmaat- regelen, de effectenregistratie, de handel in deviezen, het bedrijfspensioenfonds voor de 11

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1950 | | pagina 11