de expansie van het economisch leven in 1949 een duidelijke vertraging vertoonde en zelfs in enkele gevallen een zekere contractie viel waar te nemen, kon in Nederland nog in alle opzichten van een aanzienlijke verbetering van de econo mische toestand worden gesproken, waardoor bevestigd werd hoezeer ons land, ten gevolge van de onevenredig grote omvang der door het be drijfsleven geleden oorlogsschade, nog een ach terstand had in te halen. l)e industriële productie vertoonde een gestadige stijging; in de vier opeenvolgende kwartalen was het indexcijfer respectievelijk 15 O 10 13 en 9 °/c hoger dan dat van het overeen komstige kwartaal van 1948. In het vierde kwartaal werd een niveau van 137 van de gemiddelde productie van het jaar 1938 bereikt. Voor de metaalindustrie was het indexcijfer zelfs 146. De steenkolenproductie was 6 groter dan het vorig jaar, doch blijft daarmede 13 °/c beneden 1938. Wat de bouwnijverheid betreft: aantal voltooide w oningen in 1949: 42.791 tegen 36.391 in 1048. Voor de landbouw was i<J49 een bijzonder gunstig jaar. De oogstresultaten waren buiten gewoon goed, de afzetverhoudingen gunstig. De Nederlandse koopvaardijvloot is thans groter dan in 1939. De samenstelling van de vloot is echter achteruitgegaan (geringere le vensduur). De werkloosheid, hoewel hoger dan in 1948. blijft betrekkelijk gering. Omtrent prijzen en lonen wordt opgemerkt, dat in 1948 de vermindering van de subsidies op het levensmiddelenpakket de stabiliteit van het prijs- en loonniveau heeft doorbroken. In 1949 was het de devaluatie van de gulden, die aanlei ding gaf tot een prijs- en loonaanpassing, die in wezen een voortgezette daling van de koopkracht van de gulden betekende. De totale stijging der groothandelsprijzen in 1949 bedroeg 5,2 °/o. Ondanks de opheffing van de meeste rantsoe neringsmaatregelen was de consumptie in iedere maand van ip49 (behalve in September) naai de hoeveelheid gerekend kleiner clan in de over eenkomstige maand van het vorige jaar. Hoe zeer ook een hoog consumptie-peil van de gehele bevolking uiteindelijk gezien moet worden als het doel van alle economische inspanning, toch moet deze daling van de consumptie op dit ogenblik beschouwd worden als een belangrijke stap o]) de weg naar een gezonde en evenwich tige economie, welke niet langer afhankelijk is van bijzondere buitenlandse hulp en in staat is uit eigen kracht het nationale productieapparaat te onderhouden en te vergroten. De daling van het reële verbruik bedroeg 4 °/o voor de voe- dings- en genotmiddelen, 1 voor de duurzame consumptiegoederen en 6 voor de overige goederen en diensten. Tegenover de daling van de consumptie stond een zeer belangrijke stijging van de investerin gen. Volgens door het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde cijfers wordt het totaal van de netto-investeringen in de bedrijven, waarin mede is begrepen de vergroting dei- voorraden, voor de eerste drie kwartalen van 1949 geschat op 2,1 milliard,, of bijna 55 °/o hoger dan de raming voor dezelfde |>eriode van het jaar 1948. 1 let totaal der netto-investeringen in 1949 ware op grond van dit cijfer te stellen op circa 2,7 milliard, dat is 19 van het ge schatte nationale inkomen. Daartegenover moge gesteld worden, dat voor 1938 het bedrag der netto-investeringen slechts op 2 van het nationale inkomen wordt geschat. De cijfers aangaande de buitenlandse handel zijn eveneens gunstig. Naar de waarde gemeten steeg de invoer met 7.8 de uitvoer echter met 41,7 '/c. In twee jaren is een verdubbeling van de export bereikt. Met percentage van de invoer, dat door uitvoer werd gedekt, was 72 waarmede de vooroorlogse verhouding werd hersteld. liet betalingsverkeer met het buitenland moet onderscheiden worden in het verkeer op de lo pende rekening en dat op de kapitaalrekening, liet tekort op de lopende rekening verminderde van 947 millioen in 1948 tot 239 millioen in 1949. Een zeer aanzienlijke verbetering. Bij het tekort op de lopende rekening komt dan nog 213 millioen voor aflossingen (vorig jaar f 171 millioen) en 519 millioen aan verleende credieten (vorig jaar 388 millioen). Citvoerige beschouwingen worden gewijd aan de monetaire ontwikkeling. In 1949 zijn weder om vorderingen gemaakt op de weg naar het herstel van het monetaire evenwicht. De gekl- hoeveelheid bedraagt 7,5 milliard, het natio nale inkomen 15 milliard. Hiermede is de verhouding van voor de oorlog ongeveer her steld. De conclusie mag zijn, dat in ons land niet meer gesproken kan worden van inflatoire span ningen van ernstige aard. Onder het hoofdstuk Kapitaal- en geldmarkt wordt opgemerkt, dat belangrijke bedragen aan spaargelden naar de levensverzekeringsmaat schappijen bleven stromen. Juiste gegevens zijn 6

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1950 | | pagina 6