spaarstortingen tot op het tijdstip, waarop liet renteloze bouwkapitaal wordt toegekend en in mindering op de overbruggingshypotheken kan worden afgeboekt. Sommige institutionele beleggers (in hoofdzaak enkele levensverzekeringsmaatschappijen) schij nen bereid te zijn geweest in beperkte mate aan bouwkassen leningen te verstrekken. Naar verluidt werden hiervoor soms grossen van bouwkashypotheken in onderpand gegeven, waarmede, zoals reeds werd opgemerkt, een gedeelte van de zekerheid voor de spaargelden der deelnemers verdwijnt. Ook in ander opzicht ontstond er contact tussen bouwkassen en som mige levensverzekeringsmaatschappijen, door dat de bouwkassen haar deelnemers aanmoedig den tot het afsluiten van een z.g. risicoverzeke ring, zijnde zulks een bijzondere vorm van levensverzekering, welke is ingesteld op de na koming van de spaar- en aflossingsverplichtin gen ingeval van overlijden van de deelnemer. Door haar bemiddeling te verlenen bij het af sluiten van dergelijke verzekeringen kan de bouwkas enerzijds een extra-beveiliging van naar belangen als creditrice verkrijgen, doch anderzijds kan zij tevens de mogelijkheid om vreemd geld aan te trekken vergroten door die cerzekeringen uitsluitend te plaatsen hij maat schappijen, welke ook bereid zijn aan de kas leningen te verstrekken, waaruit de overbrug gingshypotheken kunnen worden gefinancierd. Of door het afsluiten van dergelijke verzekerin gen het belang der deelnemers in meerdere mate is gediend dan het belang der ondernemingen, is een vraag welke zonder meer in haar alge meenheid niet is te beantwoordenvast staat, dat de verschuldigde premie wederom ten laste van de deelnemer zal worden gebracht. Nu meer en meer gaat blijken, dat de door de bouwkassen en haar vertegenwoordigers bij de deelnemers opgewekte verwachtingen niet of niet volledig in vervulling zullen gaan en ten gevolge daarvan het instituut der kassen als financiële instelling op een mislukking dreigt uit te lopen, is er een opmerkelijk streven waar neembaar naast het oorspronkelijke arbeidster rein der bouwkassen (zonder voor de daar ge rezen moeilijkheden een bevredigende oplossing te geven) ontplooiing in andere richting te zoeken. Zelfs werd in gezaghebbende kringen wel de verwachting uitgesproken, dat de overheid zich van de bouwkas (als bemiddelende instantie) zal bedienen bij haar wettelijke taak tot verbete ring van de volkshuisvesting. Voor het verkrij gen van een eigen woning kan er zowel voor de bouwspaarder als voor de zelfstandige spaarder inderdaad behoefte bestaan aan een bemidde lende instantie, welke hem deskundig zal kunnen voorlichten omtrent bouwtechnische en finan ciële mogelijkheden zoals de Financierings regeling Woningbouw 1948 en eventuele ge meentelijke bouwcrediet- of garantieregelingen, het samenstellen van bouwplannen, enz.). Indien evenwel de bouwkas deze uit sociaal oogpunt wellicht zeer nuttige functie naar be horen zal willen vervullen, zal het nodig zijn, dat zij er in de eerste plaats voor zorgt, dat zij het volle vertrouwen van het publiek geniet en dat alle door of namens haar gedane medede lingen strikt met de waarheid overeenstemmen. De Verzekeringskamer, welke vanaf het begin van haar bemoeiingen de bouwkassen reeds heeft gewezen op de noodzakelijkheid van een correcte voorlichting, was ook in 1949 wederom genoodzaakt in haar aan alle bouwkassen ge zonden richtlijnen de aandacht op dit punt te vestigen. Aanleiding daartoe was toen een door het ministerie van Wederopbouw en Volkshuis vesting medegedeelde klacht van verscheidene burgemeesters, geuit bij besprekingen over vraagstukken van de wederopbouw, dat herhaal delijk bouwspaarders na enige tijd hun contract moesten beëindigen, doordat zij bij het aangaan ervan niet juist, onvoldoende of op lichtvaar dige wijze waren voorgelicht aangaande de ver plichtingen, welke zij daardoor op zich namen en in het bijzonder ook met betrekking tot de verplichtingen, welke voor hen zouden voort vloeien uit het aanvaarden van een hypothecaire lening. Ook de samenwerking, welke soms bij nieuwbouw tussen gemeenten en bouwkassen bestond, alsmede het toezicht van de Verzeke ringskamer kunnen het instituut der bouwkas sen een zeker cachet geven, waarvan in de pro paganda een handig gebruik werd gemaakt. Reeds in 1947 wees de Verzekeringskamer er echter op, dat het niet is toegelaten, dat het verlenen der ontheffing van het wettelijk acqui sitieverbod wordt gebruikt om bij het publiek de indruk te vestigen, dat de bouwkas door de overheid zou zijn gegarandeerd of zelfs maar goedgekeurd, aan welke term het publiek nu eenmaal grotere waarde hecht dan de ontheffing in wezen vertegenwoordigt. Steeds weer blijkt, dat de propagandawelke 1 2

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1950 | | pagina 12