Werken we dit uitermate gunstige voorbeeld uit op soortgelijke wijze als hiervoor bij het eerste voorbeeld is aangegeven, dan zullen we rekening moeten houden met afzonderlijke wachttijden voor de normale spaarders en de extra-storters, zoals in grafiek 2 tot uitdrukking komt. Vanzelfsprekend is de wachttijd voor de extra-storters korter dan voor de spaarders, die niet meer storten dan waartoe zij verplicht zijn. Daar de extra stortingen voor de volgorde der toekenning niet ten volle, doch slechts voor 2/3 gedeelte meetellen, genieten de normaal spa rende deelnemers ook mee van de extra spaar- drift van hun collega's en zal ook hun wachttijd korter worden dan 16,44 jaar. Deze beide wachttijden lopen in de aanloop periode geleidelijk op tot ongeveer 9 jaar voor de extra storters en tot 12^/2 jaar voor de overige spaarders. In de eerste 9 boekjaren is er van een wachttijd a posteriori alleen sprake bij de extra-storters, m.a.w. de overige deelnemers, die niet extra storten, komen gemiddeld de eerste p jaar niet in aanmerking voor een hypotheek. Ook in dit opzicht kan de propaganda misleidend zijn door nieuwe deelnemers te wijzen op een wacht tijd van b.v. 6 jaar, die alleen is weggelegd voor extra storters, die gemiddeld uiterlijk in het derde boekjaar toetraden. Ook hier stijgen de percentages der effectieve rente geleidelijk en bedragen in de evenwichtstoestand voor de ex tra storters 6)4 en voor de overige spaarders 3% De percentages der effectieve beleningswaarde dalen geleidelijk tot in de evenwichtstoestand 42 voor de extra storters en 61 voor de normale spaarders. Hoewel het gewogen gemiddelde tussen deze resultaten ongeveer overeenstemt met de in voorbeeld I gevonden percentages van 5% °/o effectieve rente en 48 effectieve belenings waarde, blijkt uit dit voorbeeld nog, dat de voordelen, welke de normaal sparende deelne mers genieten, worden verhaald op de deelne mers, die bereid en in staat zijn extra te storten. Tot nog toe hebben we steeds verondersteld, dat ieder jaar een gelijk aantal deelnemers toetreedt. Het is evenwel mogelijk dat, als na verloop van enige tijd de bouwkas, dank zij de gevoerde reclame, meer bekendheid verkrijgt, haar con tractenproductie zal toenemen. Voorbeeld 111. De productie neemt van jaar tot jaar toe als volgt: het eerste jaar treden 100 deelnemers toe, in het tweede jaar 200, in het derde jaar 300, in het vierde jaar 400 en zo vervolgens treden in elk volgend jaar 100 deelnemers meer toe dan in het voorgaande jaar daar de productie op deze wijze op de duur oneindig groot wordt, is deze veronderstelling, hoewel denkbeeldig, voor het verloop van de wachttijd uitermate gunstig). Bovendien rekening houdend met 100 °/o extra spaarstortingen door alle deel nemers, stellen we de jaarlijkse spaarstorting op f 48.per 1.000.per jaar. De extra aflossingen stellen we op 25 dus in totaal op 75.in plaats van 60.per 1.000. per jaar. In het rechter deel van de grafiek 3 is dit geval uitgebeeld; in het linker deel is hetzelfde voor beeld uitgewerkt, maar dan met constante pro ductie. Bij constante productie wordt de wachttijd in de evenwichtstoestand 9,38 jaar (dat deze wachttijd zoveel korter is dan 16,44 jaar> vindt vanzelfsprekend zijn oorzaak in de abnormaal hoge stortingen). In het algemeen verwacht men van een steeds stijgende productie een buitengewoon gunstige invloed op de wachttijd. Evenwel wordt met een dergelijke productie geen blijvende verkorting van de wachttijd bereikt. Wel loopt de wachttijd in de aanvangsjaren minder snel op, maar toch blijft deze stijgen en bereikt op de duur dezelfde hoogte als bij constante productie, nl. 9,38 jaar. Dit is te verklaren uit het feit, dat een oneindig grote productie tot gevolg heeft, dat ook het aantal deelnemers, dat om een hypotheek vraagt, oneindig groot wordt, zodat de productie daar door praktisch weer constant wordt. Vergelijken we de beide delen van de grafiek met elkaar, dan blijkt, dat bij toenemende pro ductie het verschil tussen de wachttijden a priori en a posteriori in de aanvangsjaren minder groot is; dat wil zeggen, dat de teleur stellingen onder de deelnemers minder scherp naar voren komen, hetgeen uit propaganda-oog- punt zeer belangrijk is. Ondanks het feit, dat we in dit voorbeeld uiter mate gunstige veronderstellingen hebben ge maakt ten aanzien van het verloop der pro ductie en van de extra stortingen, bereiken de effectieve rente en de effectieve belenings- 7

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1950 | | pagina 7