ijhiïe w\c>w\ent&j?
Ongeveer op hetzelfde ogenblik, dat het jaarver
slag van de Herstelbank nog weer eens de
moeilijkheden, waarmede de industrialisatie in
ons land te kampen heeft, in het licht stelt (hoge
belastingen, gering aanbod van risicodragend
kapiaal) heeft dr A. Winsemius, de directeur-
generaal voor de industrialisatie, in een rede
te Rotterdam uiteengezet, dat het met de in
dustrialisatie tot nu toe niet ongunstig loopt.
De gewenste industriële investeringen werden in
1949 voor bijna 92 gerealiseerd (voor 78 °/o
in 1948). In de laatste anderhalf jaar heeft de
industrie aan 60.000 arbeiders nieuwe werk
gelegenheid gegeven. Zij heeft daarmede het
haar toegedachte aandeel van het arbeidsaanbod
ruimschoots opgenomen. Dat de industriële pro
ductie in 1949 ongeveer 10 groter was dan
in 1948, is verder een ondersteuning van de
zienswijze, dat het industrialisatieproces „vol
gens plan" verloopt.
De inleider heeft de oorzaken van de z.i. gun
stige ontwikkeling in 1949 trachten op te spo
ren. De goederendistributie is vervallen, de prijs-
beheersingsmaatregelen werden grotendeels af
geschaft. Het bouwvolume voor de industrie
kon zodanig worden vergroot, dat ook deze hin
derpaal als nagenoeg opgeruimd kan worden be
schouwd. Voorts werden sedert het midden van
1949 aanmerkelijk meer deviezen voor in
dustriële investering beschikbaar gesteld. Van
betekenis is ook de voortschrijdende liberalisatie
van het handelsverkeer, die aan de Nederlandse
industrie ruimere afzetmogelijkheden verschaft,
doch haar ook in meerdere mate blootstelt aan
concurrentie van andere landen.
1 Toe is deze optimistische zienswijze van dr
Winsemius te rijmen met de sombere klanken,
die uit industriële kring worden vernomen en
die ook in het jongste jaarverslag van de Her
stelbank tot uiting komen? De kwestie zal wel
deze zijn, dat de pessimisten vooral het oog ge
vestigd houden op het tot stand komen van
nieuwe industrieën, terwijl dr Winsemius
voorshands geen onderscheid maakt tussen de
vestiging van nieuwe ondernemingen en de uit
breiding en vervanging van de bestaande appa
ratuur.
De wijze, waarop het totaal der investeringen
in 1949 is berekend, kennen wij niet. Voor de
beoordeling van hetgeen er in werkelijkheid in
dat jaar is gebeurd, is het echter van veel be-
lang in het oog te houden, dat het volgens de
heer Winsemius zo goed als zeker geacht moet
worden, dat de relatief sterke toeneming van
de personeelsbezetting in de industrie voor een
zeer belangrijk deel langs de weg van het in
tensiever gebruiken der reeds aanwezige appa
ratuur is gegaan en in mindere mate aan nieuwe
investeringen is te danken. -
Hierop duidt de omstandigheid, dat de helft
van de personeelsuitbreiding voor rekening
komt van de textiel- en confectie-industrie en
van de voedings- en genotmiddelenproductie.
Juist in deze bedrijven was de reservecapaciteit
in 1948 nog aanzienlijk. In de nabije toekomst,
aldus dr W., zal in veel sterkere mate het accent
moeten vallen op de nieuwe investeringen en
op het overgaan naar liet meerploegenstelsel als
bronnen voor nieuwe werkgelegenheid.
De inleider heeft er ten slotte op gewezen, dat
volgens de beroepstelling van 1947 bijna 37
van de Nederlandse beroepsbevolking in de in
dustrie werk vond. Wanneer men een vergelij
king trekt tussen Nederland en een aantal lan
den, die sterk geïndustrialiseerd zijn, komt ons
land er niet ongunstig af. Tegenover de 37
in Nederland staat in Engeland 49 in Bel
gië 48 in Duitsland 41 in de Verenigde
Staten 33 en in Frankrijk 31 °/c.
De Herstelbank zegt, dat de ervaringen, die men
tot dusverre heeft opgedaan met nieuwe onder
nemingen, weinig geschikt zijn om beleggers aan
te moedigen. Tegenover talrijke teleurstellingen
staan feitelijk geen bijzondere meevallers. Het
is dan ook te begrijpen, dat steeds meer het
streven ontstaat de gelden, welke beschikbaar
zijn, te gebruiken voor het uitbreiden van reeds
bestaande ondernemingen in plaats van deze
middelen aan te wenden voor het stichten van
nieuwe bedrijven. Door goed renderende onder
nemingen uit te breiden kan men een deel van
het risico afwentelen op de oude beleggingen.
Men ziet, dat uiteindelijk de meningen van de
Herstelbank en van dr Winsemius elkaar wel on
geveer dekken. Als men industrialisatie als een
meer beperkt begrip opvat en daaronder ver
staat de ontwikkeling van nieuwe industriële
objecten, dan zijn we inderdaad nog slechts in
het begin en dan is het nog nauwelijks een hoop
gevend begin.
„Er bestaat geen reden tot paniek aldus hel
slot van de weergave van de mening in regerings-
Een optimistisch geluid
Het levensonderhoud.
4