Kennelijk niet zonder succes. In elk geval heeft de thans gevolgde gedragslijn een zeer goede indruk in bank- en financiële kringen gemaakt. Men ziet hierin een aanwij zing, dat de minister van Financiën het schat kistpapier bij de Nederlandsche Bank zo mo gelijk spoedig wil aflossen. Dit moet in tweeërlei opzicht een gezond gevolg hebben: In de eerste plaats vermindert aldus de vlottende schuld, ten tweede krimpt de geldomloop tegelijk met een overeenkomstig bedrag in. In dit verband dient men het begrip „geldom loop" in ruime zin op te vatten, waarbij het dus niet uitsluitend om het papieren geld gaat, doch evenzeer om het z.g. girale geld, d.i. het tegoed op bankrekening. De Marshall-tegenwaarde rekening is eigenlijk ook zo'n banktegoed, dat tijdelijk wordt „vastgehouden" of gesteriliseerd, totdat er een nieuwe bestemming voor is ge kozen, waarbij de Amerikanen een duchtig woordje meespreken. Tiet Rijk betaalt nu ten laste van haar tegoed bij de Nederlandsche Bank feitelijk 250 mil- lioen op het schatkistpapier af. Zouden het pa pieren guldensbiljetten zijn geweest, dan zou de Nederlandsche Bank ze tegen afgifte van het schatkistpapier (dat niets anders is dan een schuldbewijs van de Staat) hebben kunnen ver nietigen. Nu verdwijnt er eenvoudig een boek- vordering van de Staat op de Nederlandsche Bank uit de boeken van de Bank, waartegen over het bezit aan schatkistpapier, dus de vor dering van de Nederlandsche Bank op het Rijk, met éénzelfde bedrag vermindert. Datzelfde geld kan natuurlijk niet tweemaal door het Rijk wor den uitgegeven. Gesteld dus eens, dat de Staat te enigertijd 250 millioen nodig mocht hebben, omdat het vrije tegoed is uitgeput en van de geblokkeerde rekening niet maar willekeurig in de behoeften mag worden voorzien, dan zou er niets anders op zitten, dan dat er weer wordt geleend ter verkrijging van de benodigde nieuwe middelen, hetzij door de plaatsing van schat kistpapier (bij particuliere instellingen of bij de Nederlandsche Bank), hetzij door de uitgifte van een lang lopende lening. En hiermede roeren wij tevens een zwakke stee van de vrijmaking der Marshall-guldens aan. Ook al geschiedt dit voor productieve doelein den in dier voege, dat de redelijke verwach ting mag worden gekoesterd, dat tegenover het in omloop brengen van die gelden (voor droog- legging van de Zuiderzee, voor Walcheren, enz.) te zijner tijd een grotere nationale productie zal staan dan nog zijn er uit een oogpunt van gezond geld bezwaren tegen aan te voeren. Want de voortzetting van de goedkoop-geld politiek, die op economische gronden door velen verwerpelijk wordt geacht, omdat zij tot ver spilling en belegging in een verkeerde richting leidt, wordt er door vergemakkelijkt, daar de Staat zich nu nog langer van een beroep op de kapitaalmarkt, dus van vraag, die de rente kan doen stijgen, kan onthouden. En in de tweede plaats gaat het bij al die duurzame beleggingen meestal om de uitvoering van plannen (droog- leggingl), die eerst na vele jaren een noemens waardige hoeveelheid goederen aan het maat schappelijk product, dus aan het reservoir van verbruiksgoederen (granen e.d.) toevoegen. Tegenover het in omloop brengen van grote be dragen aan „Marshall-guldens" inzonder heid voor levensonderhoud van de arbeiders en vöor de benodigde bouwstoffen staat bijge volg een sterk vertraagde uitbreiding van de productie. Een zekere inflationistische invloed d.w.z. een uitbreiding van het geldvolume, niet gepaard gaande met een zodanige toeneming van de goederenstroom, dat het evenwicht behouden en een prijsopdrijvende werking van dat meer dere geld achterwege blijft, moet daarvan het volg zijn. Dit laatste argument klemt des te meer, wan neer het publiek de indruk krijgt, dat de geld- blokkering eigenlijk maar een wassen neus is. Slechts dan is immers, zoals wij hebben gezien, de verwachting, dat die guldens definitief ste riel zijn gemaakt, gegrond indien ze ook werke lijk eens en vooral uit de circulatie blijven. De betekenis van de vrijgekomen Marshall guldens voor de goedkoop-geld-politiek stelden wij zo juist in het licht. Hierbij komt men, mede gezien de huidige verhoudingen op geld- en ka pitaalmarkt, vanzelf tot de conclusie, dat de goedkoop-geld-politiek waarschijnlijk ten min ste zal kunnen worden voortgezet tot medio 1952, omdat de Marshall-hulpverlening tot dat tijdstip zal duren. Weliswaar geschiedt de hulp verlening volgens een aflopende schaal, doch daar tegenover staat, dat voor elke dollar, die op grond hiervan aan Nederland wordt ge schonken, 3.80 in de schatkist komt tegen voorheen, vóór de devaluatie, slechts 2.65. Men mag overigens nu wel als vaststaand aan nemen, dat minister Lieftinck zo enigszins mogelijk geleidelijk tot algehele aflossing van 17

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1950 | | pagina 17