ondanks de verlenging van de wachttijd toch elk jaar weer iooo nieuwe deelnemers tot de bouwkas zullen toetreden. Een dergelijke ver onderstelling staat evenwel naast de werkelijk heid. Blijkens het verloop van de wachttijd a posteriori, zoals deze door buitenstaanders bij de toekenning van hypotheken kan worden waargenomen, stijgt deze na het tiende boek jaar snel van 6 jaar totdat hij in het zeven en twintigste boekjaar rond 18 jaar bedraagt. Te verwachten is, dat naarmate de wachttijd langer wordt het aantal jaarlijks toetredende deelnemers zal dalendoor deze daling in de productie wordt de wachttijd nog langer dan 18 jaar, hetgeen ten gevolge heeft, dat nog min der nieuwe deelnemers toetreden, waardoor de wachttijd wederom wordt verlengd, enz. Deze noodlottige kringloop van verlenging van de wachttijd en vermindering van de productie, moet er op de duur toe leiden, dat geen enkele bouwspaarder nog tot deze kas zal toetreden en de kas noodgedwongen tot liquidatie moet over gaan. Blijkens grafiek 4 daalt de effectieve belenings- waarde met de verlenging van de wachttijd; in een wachttijd van 18 jaar had de deelnemer als zelfstandige spaarder reeds zoveel bij elkaar kunnen sparen, dat hij nog slechts 43 van het bouwkapitaal had behoeven te lenen. Wordt de wachttijd langer dan 18 jaar, dan daalt de effectieve beleningswaarde nog verder. Het percentage der effectieve rente, dat bij een wachttijd van 18 jaar rond 7 bedraagt, blijft bij een verdere verlenging der wachttijd stijgen. De deelnemer, die als laatste tot de bouwkas is toegetreden, zou praktisch in het geheel geen lening ontvangen, hoewel hij in de vorm van kosten en gederfde rente reeds een grote crediet- prijs had betaald (m.a.w. zijn effectieve be leningswaarde is gedaald tot nihil en zijn effec tieve rente benadert een percentage dat oneindig groot is). Een bouwspaarder, die is toegetreden kort vóór het tijdstip, waarop de bouwkas geen of nog slechts weinig nieuwe deelnemers kan aantrek ken, zal bij die kas niet blijven doorsparen, daar hij gemakkelijk kan voorzien, dat de wacht tijd zodanig zal stijgen, dat de bouwkas hem geen voordeel meer biedt. Mogelijk, dat hij er nog in kan slagen een gegadigde te vinden, die zijn contract wil overnemenhet kan voor deliger zijn het contract te verkopen en een even tueel verlies te aanvaarden dan door verdere stortingen goed geld naar kwaad geld te gooien en te lang op een lening, die geen lening meer is, te wachten. De gegadigde, die meent te kunnen profiteren van de strop van de verkoper, draagt dan ver der het risico van de langer wordende wachttijd. Inmiddels heeft de Verzekeringskamer in haar richtlijnen o.m. aangegeven, dat ingeval van overdracht de toekenning aan de nieuwe deel nemer nimmer eerder dan één jaar na de over dracht zal mogen plaatsvinden, terwijl over dracht van reeds toegekende contracten niet is toegestaan, met welke maatregelen evenwel aan de handel in contracten geen einde wordt ge maakt; de Verzekeringskamer voegde hieraan nog toe, dat het handhaven van een wachttijd van ten minste één jaar bij overgenomen con tracten meer nog dan in de vrees voor een handel in contracten, zijn oorzaak vindt in haar overtuiging, dat de waarborg, gelegen in de be kendheid met de debiteur, een wezenlijk be standdeel van het bouwkasbedrij f uitmaakt. Een bouwspaarder, die zijn contract niet kan verkopen en zijn betalingen staakt, wordt vol gens het contract geroyeerd en moet op de te rugbetaling van zijn spaarstortingen wachten tot het moment, dat hem bij regelmatig door sparen zijn bouwkapitaal zou zijn toegekend. Onder de hierboven geschetste omstandigheden (verlenging van de wachttijd en verminde ring van de bij de bouwkas binnenkomende geld stroom), is niet te verwachten, dat de bouwkas zal overgaan tot vervroegde uitbetaling van het spaargeld aan een geroyeerde deelnemer, daar zij daardoor de voor toekenning benodigde mid delen zou verminderen. Bij verschillende bouwkassen nemen de royemen ten van jaar tot jaar toe en overtreffen soms zelfs het bedrag der productie. In publicaties van de zijde der bouwkassen worden deze roye menten veelal toegejuicht als een „sanering van de contractenportefeuille", omdat er in de bezettingsjaren een belangrijk aantal deelnemers is toegetreden, dat niet bij een bouwkas thuis hoortook worden daar als oorzaken der roye menten genoemd de beperkte bouwmogelijkheid, de ingetreden geldschaarste, enz. Het is ons echter niet bekend, hoeveel van deze deelnemers zich hebben laten royeren, omdat zij reeds thans een noodlottige verlenging van de wachttijd voorziennaar onze overtuiging staat het echter vast, dat de langere wachttijd in de toekomst een 1 10

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1950 | | pagina 10