Het verloop van de geldstroom door de bouw- kas kan als volgt worden weergegeven Gestort in het ie boekjaar door spaarders: 100 X 24-f 2.400. 31-12-01 toegekend 2X 1.000. (wachttijd Vz jaar) 2.000. 1-1-02 saldo 4°0- Gestort in het 2e boekjaar door leners: 2 X 60.120. door 1002 100 spaarders: 198 X 24.4-752; 31-12-02 saldo 5-272-- 31-12-02 toegekend 5 X 1.000. (wachttijd 1/2 jaar) 5.000- 1-1-03 saldo f 272- Gestort in het 3e boekjaar door 2 5 leners7 f 60420. door 198 5 "-"2 spaarders: 293 X 24 7.032.' 31-12-03 saldo 7-724- 31 -12-03 toegekend 7 X 1.000.— (wachttijd 2+ jaar) 7.QQQ- 1-1-04 saldo 724- Gestort in het 4e boekjaar door 7 7 leners: 14 X 60.840. door 293 7 100 spaarders: 386 X 24.— 9.264.— 31-12-04 saldo f 10.828. 3 1 -12-04 toegek. 10 X 1.000. (wachttijd 3V* Jaar)1 o.ooo.— 1-1-05 saldo 828. Gestort in het 5e' boekjaar door 14 10 leners: 24X 60.i 44°- door 38610 100 spaarders: 476 X f 24.-'1-424 31-12-05 saldo 13-692. Aangenomen, dat alle deelnemers tegelijk op 1 Januari toetreden, zou de wachttijd hier 1 jaar zijn. Men kan echter rekenen, dat de deelnemers, die in de loop van een jaar toetreden, gemiddeld in het midden van dit jaar zijn toegetreden. Daarom is deze wacht tijd steeds als gemiddeld berekende wachttijd met J/2 jaar verminderd. De wachttijd in de evenwichtstoestand kan ook wiskundig worden berekend met de formule \an Dr A. Krahnwachttijd p .4, waarin a voorstelt het percentage der verplichte jaar lijkse spaarstorting en h het percentage der ver plichte jaarlijkse aflossing; het resultaat wijkt iets af van dat der door ons gevolgde boekhoudkundige methode. 31-12-05 toegek. 13 X 1.000. (wachttijd 4(4 jaar)13.000.- 1-1-06 saldo 692. enz., enz. Indien wij deze berekening zouden voortzetten en er rekening mede houden, dat vanaf het 18e boekjaar leners uittreden wegens het voldoen van hun slotaflossing, dan zal blijken, dat op den duur (nl. na het 60e boekjaar) een even wichtstoestand wordt bereikt, waarin elk jaai het aantal toekenningen gelijk is aan het aantal slotaflossingen en tevens gelijk is aan het aantal toetredingen. In deze z.g. evenwichtstoestand blijft de wachttijd voor iedere deelnemer onver anderd op 16,44 jaar In de aanloopperiode neemt de waargenomen wachttijd geleidelijk toe: in het eerste boekjaar worden leningen verstrekt aan deelnemers, die daarop gemiddeld jaar hebben gewachtin het tweede boekjaar bedraagt die wachttijd 1 2 jaar,, enz. Het verloop van de wachttijd kan als volgt worden weergegeven ^4 1 1V2 4/^ 5/2 6+ 71/, 7,78 8/2 9/2 'O-11 10+ 11 +2 n,6i 12+ 12,65 - 13,38 13/2', en zo vervolgens bedraagt de wachttijd in het 32e boekjaar 16,04 jaar en vanaf het 60e boekjaar onveranderd 16,44 jaar. Het verloop van deze wachttijd is in de vol gende grafiek vastgelegd in de stippellijn en wordt daar aangeduid als de wachttijd a [>ostc- riori (achteraf), zulks ter onderscheiding van een ander soort wachttijd, 11I. de wachttijd d j>riori (vooraf). Geeft men nl. voor een bepaald boekjaai m wachttijd op, dan dient onderscheid te worden gemaakt tussen deze beide wachttijden. Met tic wachttijd a posteriori (achteraf) voor een be paald boekjaar is bedoeld de tijd. welke iemand, die in dat boekjaar zijn lening krijgtdaarop gewacht heeft. De wachttijd a priori (vooraf) voor een bepaald boekjaar is de tijd, welke iemand, die in dat boekjaar toetreedt, nog moet wachten, voordat hij zijn lening krijgt. De wachttijd a priori is in de grafiek vastgelegd in de andere curve en kan als volgt worden bi rekend: Het verloop van het aantal toekennin gen kan bij voortzetting van de hierboven aan gegeven berekeningen als volgt worden weer gegeven 2571013 1 19 22 5 en zo vervolgens tot na het 60e boekjaar, iedei jaar worden 100 leningen toegekend, 9 100

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1950 | | pagina 9