ener verdere ontwikkeling van het bouwkas- wezen en de wenselijkheid van het in leven roe pen ener wettelijke regeling. Daar er over ver scheidene, juist zeer belangrijke punten, zoals b.v. het renteloze stelsel en de rechtsvorm, in deze commissie zeer tegenstrijdige opvattingen bleken te bestaan, was te voorzien, dat een defi nitieve wettelijke regeling nog geruime tijd op zich zou laten wachten. i och kwam het de regering gewenst voor om, zij het voorlopig, op dit gebied althans enige regelen te stellen en wel om verschillende redenen. De abnormaal snelle groei van het aantal bouw- kascontracten en van het in de bouwkassen be legde kapitaal gedurende de bezettingsjaren en onmiddellijk na de bevrijding had zowel bij overheidsorganen als in kringen van belangheb benden bezorgdheid gewekt. Zelfs had dit de Nederlandsche Bank aanleiding gegeven om, met gebruikmaking van de haar bij het Eerste Uitvoeringsbesluit Banken (Ned. St.ct. 4 Juni J943 no- IO/) verleende bevoegdheden, aan de bouwkassen een individueel acquisitieverbod op te leggen bij schrijven van 21 Juli 1943. Daar het Eerste Uitvoeringsbesluit Banken door het Besluit Bezettingsmaatregelen niet is gehand haafd, kwam aan het acquisitieverbod, dat overigens als bezettingsbeslissing wel van kracht bleef, iedere sanctie te ontvallen. Dit had het zeer ongewenste gevolg, dat de bouwkassen, die het destijds door de Nederlandsche Bank uitge vaardigde verbod loyaal wensten na te komen, in een zeer nadelige positie kwamen ten opzichte van hun concurrenten, die zich aan een onge- sanctionneerd verbod niet meer stoorden, terwijl ook de nieuw opgerichte bouwkassen onbeperkt konden acquireren. Om al deze redenen achtte de regering het zo wel in het algemeen belang als in het belang van de spaarders en aspirant-spaarders hoogst noodzakelijk op korte termijn het sluiten van nieuwe bouwkasovereenkomsten en het verho gen van het bouwkapitaal bij reeds gesloten contracten te verbieden, echter met daarnaast de mogelijkheid om van het verbod ontheffing te verkrijgen. Bij de Wet Voorlopige Voorzieningen Bouw kassen 1946 St.bl. no. G 331, werd het over heidstoezicht slechts voorlopig geregeld. Het werd aan de bouwkassen verboden te acquireren, 1) Zie verslagen Verzekeringskamer over 1946 en over 1947. tenzij van dit verbod ontheffing door de Ver zekeringskamer is verleend. Deze ontheffing wordt verleend, indien aan be paalde kapitaaleisen ter meerdere waarborg voor het nakomen der aangegane verplichtingen is voldaan. Het minimumwaarborgkapitaal is 25.000.terwijl dit bedrag hoger wordt naarmate de hypothekenportefeuille, uit de col lectieve middelen verstrekt, groter wordt. Elet waarborgkapitaal moet met inachtneming van een maximum van 500.000.5 van het uit collectieve middelen verleende hypothe caire bedrag uitmaken. Vervolgens moet de administratie aan redelijke eisen voldoen; de spaar- en aflossingsbij dragen moeten op een geblokkeerde rekening bij een door de Verzekeringskamer goedgekeurde bank worden gestort, zodat waarborgen aanwezig zijn, dat geen spaarbijdragen voor andere doel einden dan hypotheekverlening kunnen worden gebezigd. Ten slotte is er een zeer ruime mach tiging aan de Verzekeringskamer gegeven, be palende, dat indien tegen de personen, die met de leiding der bouwkas belast zijn, bedenkingen bestaan, geen ontheffing mag worden verleend. Deze voorlopige wet heeft, hoewel zij het over heidstoezicht slechts zeer summier regelt, reeds nuttig gewerkt. Bestond er aan het begin van 1947, vóór de wet in werking trad, een 40-tal bouwkassen, slechts aan een 16-tal werd onthef fing verleend, zodat de overige werden uitge schakeld, daar de gestie dan wel de financiële toestand niet gedoogde, dat zij langer voort gingen met het afsluiten van nieuwe contracten. Werd door deze voorlopige regeling het voort bestaan van ongewenste en onvoldoende gefun deerde kassen tegengegaan, het spoedig tot stand komen van een definitieve wettelijke rege ling blijft dringend gewenst; deze zal moeten bepalen in hoeverre, op welke wijze en in welke vorm de voortbestaande bouwkassen haar be drijf en propaganda zullen mogen voortzetten.2) Blijkens het verslag over 1946 van de Verzeke ringskamer was haar reeds uit de eerste kennis- 2) Blijkens haar verslag over 1947 kwam de Ver zekeringskamer ibij haar werkzaamheid op het ter rein van de bouwkassen ook in contact met een aan tal instellingen, die zich bezig hielden met een wijze van financieren, die veel overeenkomst vertoonde me: die van de bouwkassen, doch waarvan de Ver zekeringskamer moest vaststellen, dat zij niet onder de bepalingen van de Wet Voorlopige Voorziening Bouwkassen vielen. Ten aanzien van enige van deze instellingen rees ernstige twijfel of hier van bona fide bedrijven sprake was. 10

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1950 | | pagina 10