looptijd van ten hoogste 50 jaar aan de geld-
verstrekkende rijksfondsen werd verleend, heb
ben telkens weer verwachtingen gewekt, die
achteraf werden beschaamd. Voor enige ver
wondering is in dit verband stellig aanleiding,
w anneer men bedenkt, dat de minister reeds een
jaar geleden heeft verklaard zich evenmin hals
starrig als te gemakkelijk ten aanzien van een
rentestijging te zullen tonen. Voor de talrijke
kleinere renteniers, die uitsluitend of in hoofd
zaak van rente-inkomsten op hun spaarkapitaal
of obligaties moeten leven, is het bovendien een
grote onrechtvaardigheid, dat de rente kunst
matig nog beneden het niveau van vóór de
oorlog wordt gehouden, terwijl lonen en sala
rissen doorgaans zijn verdubbeld en de prijzen
zodanig gestegen, dat de koopkracht van de
gulden nog niet de helft van vóór de oorlog
uitmaakt.
Prof. Glasz heeft dezer dagen te Rotterdam
nog gewezen op de machtspositie, welke de over
heid tegenwoordig tegenover de beleggers in
neemt. De Staat beheerst zelf de beleggings-
markt, doordat de instellingen, waar zich de
grote spaarkapitalen ophopen bankwezen,
verzekerings- en pensioenfondsen als het
ware in de rij staan voor de leningen, welke de
Staat wel zo goed wil zijn met haar af te slui
ten. De verplichte stichting van bedrijfspensioen
fondsen heeft de macht van de Staat in dit
opzicht nog versterkt. Want al deze instellingen
zijn op belegging in vaste rente dragende fond
sen aangewezen, omdat haar verplichtingen
eveneens in guldens luiden en risico dragende
beleggingen niet of nauwelijks in aanmerking
kunnen komen.
Indien het Rijk nu maar zou breken met de
gewoonte om zich van openbare obligatie-uitgif
ten te onthouden, zou zich toch een natuurlijke
rentevoet (prijs voor geleend kapitaal) kunnen
ontwikkelen. Want het meedingen van de zelf
standige particuliere belegger zou een inzicht
verschaffen in de werkelijke vraag- en aanbods
verhoudingen, waarvan de prijs, dus de rente
hoogte, bij een goed werkende beleggingsmarkt
de uitdrukking moet zijn.
Het feit, dat men het in Den Haag blijkbaar
nog altijd niet aandruft met een openbare lening
voor de dag te komen, doch er integendeel angst
vallig voor waakt de obligatiemarkt ongemoeid
te laten, bewijst echter, dat men er helemaal niet
zo zeker van is, dat de officieel voorgeschreven
rentetarieven in overeenstemming zijn met de
werkelijke verhoudingen.
Wij zouden daar tegenover willen stellen, dat
niets beter het vertrouwen kan versterken dan
het openzetten van de normale sluizen van de
kapitaalmarkt. Juist in een tijd, dat, zowel ter-
wille van de industrialisatiefinanciering als we
gens het weer te verwachten begrotingstekort
van het Rijk, alle braak liggende middelen moe
ten worden aangetrokken, is er alles aan gelegen
rente en andere leningsvoorwaarden aan te pas
sen aan de werkelijke behoeften van de spaar
ders.
Zoals de toestand nu is, kan de ontwikkeling
van de koersen op de beleggingsmarkt helaas
geen richtsnoer zijn voor de hoogte, waarop de
overheid de rente voor haar leningen dient te
stellen. Waarbij wij nog buiten beschouwing
laten, dat bedoeld koersverloop in hoge mate
wordt beïnvloed door de omvangrijke belasting
aankopen. Wat financiële kringen zo gaarne
zouden zien, is dus in de eerste plaats een her
stel van de normale aanbods- en vraagverhou-
dingen op de kapitaalmarkt. Hand in hand hier
mede gaat het verlangen tot omzetting van de
vlottende schuld (schatkistpapier!) in lang lo
pende leningen (z.g. gevestigde schuld).
Ook de hoop, dat een belangrijk bedrag van de
„Marshall-guldens", die op de speciale (geblok
keerde) rekening van het Rijk bij de Neder-
landsche Bank zijn gestort, tot vermindering
van de staatsschuld zou worden aangewend, is
ijdel gebleken. Want nadat eerst 240 millioen
van die rekening voor opbouwdoeleinden is vrij
gemaakt, is thans voor hetzelfde doel een aan
vrage voor ontdooiing van 5°° millioen te
Washington in behandeling. En met geen woord
is daarbij gerept van enig plan tot delging van
staatsschuld. Hoewel men toch mag veronder
stellen, dat zulk een aanwending te Washington
in goede aarde zou vallen. De aflossing van
50 millioen uit het vrije tegoed van het Rijk-
op de schuld van 3300 millioen, die de Staat
bij de Nederlandsche Bank had, kon natuurlijk
geen zoden aan de dijk zetten. Ook niet uit het
oogpunt ener (hoogst gewenste) vermindering
van de geldomloop. Einde October jl. bedroeg
deze volgens de laatste officiële gegevens van
het Centraal Bureau voor de Statistiek nog al
tijd 7.323 millioen, waarvan 4.272 millioen
tegoed op rekening bij banken en girokantoren
tegen 7.332 millioen in totaal einde 1948 en
7.263 millioen einde October 1948.
23