terecht gedane vordering, hetgeen al doet ver moeden, dat zulk een vordering ook wel eens ten onrechte wordt uitgebracht. En zo is het ook. Door de rechtspraak is n.1. uitgemaakt, dat in het algemeen bankinstellingen niet als houders of schuldenaars van penningen in de zin van art. 7 der wet van 1845 kunnen worden aan gemerkt, zodat het aangehaalde artikelgedeelte in het algemeen niet tegenover haar kan worden toegepast. We zouden echter te vroeg juichen, wanneer we aan het bovenstaande de conclusie verhonden, dat aan een bankinstelling (Jus nimmer een vor dering kan worden betekend. Gezien dit standpunt van de rechtspraak is n.1. in de (meer recente) wetten, waarbij geregeld is de oplegging van a) de verplichte zekerheidstelling, b) de vermogensheffing ineens en c) de vermogensaanwasbelasting, nadrukkelijk bepaald, dat bankinstellingen wor den aangemerkt als houders of schuldenaars van penningen, als bedoeld in artikel 7 van de wet van 22 Mei 1845. Door deze nadrukkelijke wetsduiding kan de ontvanger voor deze drie soorten van belasting heffing nu dus wèl een vordering doen beteke nen en moet daaraan worden voldaan indien de in de stukken genoemde belastingplichtige inder daad een tegoed heeft hij de instelling, tot welke die vordering is gericht. Meer dan eens is het echter al voorgekomen, dat een vordering (tevens) werd betekend voor de incasso van enige andere directe belasting, zoals inkomstenbelasting, vermogensbelasting, on dernemingsbelasting, vennootschapsbelasting, omzetbelasting, personele belasting of grond belasting. In deze gevallen strekte de (lange) arm van de fiscus zich dus te ver uit (hij zou voor de invor dering daarvan enkel derden-beslag kunnen doen leggen) en mag ookmoet men hem dan op de vingers tikken. Dit kan b.v. geschieden door ten spoedigst aan de betrokken ontvanger te berichten ,,Naar aanleiding van de aan ons op betekende vordering noten laste van teter verkrijging van be taling van belasting ad attenderen wij U er op. dat de boerenleenbank (spaarbank) niet is houder of schuldenaar van penningen in de zin van artikel 7 der wet van 22 Mei 1845. Aan de vordering kan dus niet worden voldaan." Volgt hierop geen derden-beslag onder de (spaar)hank, dan is door dit simpele briefje het onweer dus afgewend. Zou aan een ten onrechte gedane vordering wor den gevolg gegeven, dan zou de betrokken cliënt daartegen met recht bezwaar kunnen maken, hetgeen veel onaangename gevolgen kan hébben. Men lette er dus steeds goed op voor welke soort van directe belastingheffing de vordering is gedaan. 2. Executoriaal derden-beslag. De ontvanger kan, nadat eerst aan de belasting schuldige een uitgevaardigd dwangbevel is be tekend, ten laste van die schuldenaar onder de boerenleenbank en/of haar spaarbank een execu toriaal derden-beslag doen leggen op al hetgeen de bank eenvoudigheidshalve noemen we de bank en de spaarbank nu niet meer afzonder lijk) aan de belastingschuldige schuldig is of zal worden, dan wel van die schuldenaar onder zich zal verkrijgen. Dit beslag wordt door een belas tingdeurwaarder gelegd en de bank ontvangt direct een afschrift van het daarvan opgemaakte proces-verhaal, terwijl haar daarbij tevens wordt/worden overhandigd afschrift(en) van liet/de reeds eerder aan de belastingschuldige betekende dwangbevel(en) We zullen er nu verder van uitgaan, dat het schot van de fiscus doel getroffen heeft en hier dus niet meer herhalen, wat de bank te doen staat als het beslag een „misser" is (omdat het gericht is tegen de verkeerde instelling of omdat noch de spaarbank noch de boerenleenbank iets van betrokkene onder zich heeft). Een en ander is hierboven in „het voorwoord" reeds voldoen de behandeld. Zoals in het proces-verbaal van beslaglegging ook is vermeld, is de derde-beslagene (de bank) verplicht om de door het beslag getroffen gel den, geldswaarden of goederen onder zich te houden, zulks op straffe van onwaarde der des ondanks plaatsgevonden betaling of afgifte, liet gevolg van het beslag is dus, dat aan de betrokken rekeninghouder of spaarder niets meer mag worden uitbetaald en de bank deze ook op geen enkele andere wijze over het in beslag genomene mag laten beschikken. In tegenstelling met het geval, dat terecht een vordering is betekend, is het na een gelegd be slag niet geoorloofd om de achterstallige belas ting maar zonder meer uit het in beslag geno mene aan de ontvanger over te maken. Deze betaling is dan, tenzij zij achteraf door de 7

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1949 | | pagina 7