voor deze opmerkelijke stabiliteit is ook niet mo gelijk. Enerzijds heeft de overheid immers on middellijk een prij zenstop afgekondigd en de prijscontrole in verband hiermede verscherpt, anderzijds kan de gulden de grens niet dan met een paspoort van de overheid in de vorm van een deviezentoewijzing overschrijden en heeft onze nationale geldeenheid geen vrije geldings kracht in het buitenland. Kapitaalvlucht naar bet buitenland was daardoor niet mogelijk, in tegenstelling met voorheen, toen de vrees voor een devaluatie zo'n grote geld vin cht veroor zaakte, dat de noodzakelijkheid om te devalu eren werd vergroot en versneld. Voor de gulden bestaat er echter tot nu toe slechts bewegings vrijheid aan deze zijde van 's lands grenzen. Ware het anders, dan zouden de prijzen, die voor het buitenlandse geld bij invoer moeten worden betaald, reeds lang boven de officiële prijs welke tot dusverre gold (ƒ2.67 tegenover de dollar) gestegen zijn. Hiermede is tevens vastgesteld, dat de gulden reeds minder waard was dan die koers van 2.67 aangeeft. Zoals men weet is de prijs voor de dollar nu veranderd in 3.80. Dat komt er op neer, dat één gulden de Amerikanen slechts 26 dollarcent kost tegen 37 dollarcent vóór de devaluatie. Gesteld nu eens, dat die 26 dollarcent nog te hoog is wat het geval zou zijn indien de Amerikanen in andere landen daarmede meer zouden kunnen kopen dan in ons land voor een gulden dan zou de prijs van de gulden ook nu nog te hoog voor hen liggen. Anders gezegd, dan zouden onze exportproducten voor hen nog te duur zijn gebleven. Indien de zekerheid bestond, dat de gulden nu niet meer te duur zou zijn, dan zou onze rege ring de deviezenbeperkingen zonder enig be zwaar en getalm kunnen opheffen, mits natuur lijk het assortiment artikelen in het buitenland niet zo'n verleiding op het Nederlandse publiek zou uitoefenen, dat men het offer van de te hoge aanschaffingsprijs in het buitenland te licht zou wegen. Het zal duidelijk zijn, dat indien wij allemaal veel meer over de grens gaan kopen dus veel meer invoeren (vooral voor ons ge bruik) dan wij uitvoeren er veer meer gul dens op de internationale valutamarkt aange boden dan gevraagd zouden worden. Men spreekt dan van een verstoring van het even wicht in de betalingsbalans. Die Nederlandse uitvoer behoeft natuurlijk niet uitsluitend uit goederen te bestaan. Prestaties door onze koop vaardijvloot, door onze handel en inkomsten uit onze beleggingen in het buitenland en Indonesië mogen evenzeer de kloof overbruggen, zoals dat ook vóór de oorlog nog kon. Die laatste bron nen schieten echter ver te kort tegenwoordig, vandaar vooral, dat bestendiging van de devie- zenbarrières voorlopig nog dringend geboden blijft. Waar het nu tot juist begrip van de de valuatie die niét tegenover Engeland en de andere sterlinglanden plaats vond, omdat de dollar voor het sterlinggebied evenveel duurder is geworden dan tegenover de gulden even wel op aankomt, is dit: Weliswaar is de prijs van de gulden voor de Ver. Staten verlaagd, maar eigenlijk lag de wisselkoers, die tot nu toe gold, veel te hoog, vér boven de innerlijke waarde van de gulden. Er is nu niets meer of minder gebeurd, dan dat die te hoge prijs meer in overeenstemming met de werkelijkheid is gebracht. Bij volkomen overeenstemming zou, indien na een zekere aanlooptijd de deviezen- grens zou worden opgeheven, bij een vrije wer king van vraag en aanbod dus de prijs, die dan op de vrije markt voor dollars zou worden be taald, precies met de officiéél vastgestelde 3.80) moeten kloppen. Wij zien derhalve, dat van een echte waarde vermindering van ons geld geen sprake is. Wan neer nu zou blijken, dat de binnenlandse prijzen en lonen b.v. 10 °/o zouden oplopen als gevolg van de devaluatie, dan zou eerst van een wer kelijke waardevermindering van de gulden kun nen worden gesproken. Zoals de feiten nu liggen, kan men niet eens zeggen, dat minister Lieftinck, toen bij naar Amerika vertrok, ten onrechte beeft beweerd, dat de gulden bezig is een harde" valuta te worden. Ons geld is on getwijfeld „sterker", meer waard dan b.v. een of twee jaar geleden en wij stevenen op het tijd stip af, dat de deviezengrens kan worden open gesteld. Als het zo ver is, dan is de gulden „kei bard" geworden. De zo juist gepubliceerde Rijksbegroting heeft de verwachting, dat Nederland op de goede weg is, versterkt. Immers in tegenstelling met vorige jaren is er geen tekort van enkele honderden millioenen. In tegendeel, een klein overschot van 20 millioen is nog berekend, waarbij o.a. nog geen rekening is gehouden met cle belangrijke Marshall-schenkingen, die zoals reeds eerder is uiteengezet, de positie van de schatkist ten zeerste verlichten. Voor 1950 zal uit dien hoofde 600 millioen beschikbaar komen, waarvan mogelijk een gedeelte tot vermindering van de schuld van het Rijk aan de Nedrlandsche Bank zal worden aangewend. I11 elk geval recht vaardigt de Rijksbegroting 1950 de verwach- 14

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1949 | | pagina 14