waarde 82 millioen. De opbrengst van de export van akkerbouwproducten liep iets achteruit, die van tuinbouwproducten steeg van 75 tot 91 ni''_ lioen. In hoeveelheid gemeten is de export van veeteeltproducten nog maar ruim de helft van voor de oorlog. De akkerbouw is ongeveer op het vooroorlogse kwantum. Er zijn onmiskenbaar wolkjes aan deze export- hemel. De uitvoer van boter loopt niet al te best. Ons overschot zal uiteindelijk wel te plaatsen zijn, maar als Engeland het leeuwendeel krijgt, zitten we met de prijs scheef. Zolang er op de export van andere zuivelproducten nog wat af te romen valt, zal het nog wel lopen, maar meer en meer blijkt, dat voor het financieren van z.g. verliesgevende export evenals voor de oorlog middelen moeten worden gevonden. Voor het artikel eieren is men met deze moeilijkheid in het volle daglicht getreden door het uitvaardigen van de heffingsverordening pluimvee 1949. Iedere pluimveehouder moet voor het tijdvak van 3 Juli j.1. tot 14 Januari 1950 een bedrag van 1.50 per kip betalen, tenzij hij de bekende eierexportzegels koopt. De opbrengst van de heffing en van de exportzegels dient om de export van eieren naar Engeland mogelijk te maken. Doordat deze export de binnenlandse prijzen doet aantrekken, hebben de pluimvee houders waarschijnlijk een groter voordeel daar van dan de bedragen, die zij moeten storten. Die z.g. verliesgevende export beeft voor de oorlog nogal wat stof doen opwaaien. Denkelijk zullen thans de misverstanden minder groot en hardnekkig blijken. Het Nederlandse publiek is intussen vertrouwd geraakt met het begrip deviezenopbrengst. Zolang de uitgevoerde eieren en boter nog de kosten van het daarvoor ge- importeerde veevoeder goed maken, is er ruw weg gesproken nog geen sprake van verlies voor onze nationale economie. Die kosten worden onder de gegeven omstandigheden nog behoor lijk goed gemaakt, echter met één belangrijke beperking, dat we het veevoeder grotendeels in dollars moeten betalen, terwijl de export nau welijks dollars en niet genoeg andere harde valuta (Belgische of Zwitserse francs) ople vert. Het veredelingsbedrijf zit met de moeilijk heid, dat het zijn grondstoffen koopt in dollars en uit de geëxporteerde eindproducten slechts zachte valuta terugontvangt. Hiermede zijn we dan weer aangeland bij het kardinale probleem: hoe komen we uit het moeras zonder de Mars hall-hulp, een vraag, die dagelijks terugkeert en die onlangs door de heer Posthuma, president directeur van de Herstelbank, is besproken. Op de in Juni te Rotterdam gehouden Hoge schooldag berekende de heer Posthuma, dat met het nationaal herstel in de ruimste zin des woords, dus met een zo sterk mogelijk uitrusten van het economisch apparaat, een bedrag zal zijn gemoeid van rond 25 milliard gulden in 20 jaar. Dus ongeveer hetzelfde als de berekende schade der nazi-overheersing, liet Nederlandse volk moet meer sparen. Van belang is, dat de besparingen worden omgezet in risicodragend kapitaal. Een voorwaarde daarvoor is, dat de hoge belastingen op bet be drijfsleven en de sterke progressie van de in komstenbelasting met spoed drastisch worden herzien. De urgentie van het vraagstuk wordt duidelijk als men bedenkt, dat er voorlopig per jaar 50.000 arbeidskrachten in het bedrijfsleven moeten worden opgenomen en dat per arbeids kracht een investering nodig is van minstens 15.000.Hiermede zullen dus in de eerst volgende 10 jaar reeds 7 milliard gulden ge moeid zijn. De inleider heeft berekend, dat er na de oorlog „slechts" 4 milliard in het bedrijfsleven is ge ïnvesteerd, derhalve nauwelijks genoeg om de nieuwe arbeidskrachten op te vangen en geheel onvoldoende om de schade aan de oude uitrus ting te herstellen. Toch is onze industriële pro ductie groter dan voor de oorlog. Er zijn nieuwe wegen betreden, maar er is gevaar, dat wij onze bestaande uitrusting overbelasten. Dit geldt vooral voor onze electriciteitsvoorziening. De noodzakelijke expansie daarvan zal waar schijnlijk niet op tijd klaar zijn. De heer Posthuma heeft verder de wijze van financiering van het herstel behandeld en de rol van de 1 Ierstelbank en van de Participatiemaat schappij belicht. Hij vestigde weer eens de aan dacht o]> het belangrijke verschijnsel, dat de „doorstroming naar de kapitaalmarkt" steeds meer via de institutionele beleggers loopt. Dit verschijnsel is een belemmering voor de ver strekking van risicodragend kapitaal. De Her stelbank (die op dit moment rond 225 millioen crediet beeft verstrekt) hoopt door middel van samenwerking met de institutionele beleggers een oplossing te vinden voor de behoefte aan risicodragend kapitaal. Overheidsgaranties zijn wellicht aanvaardbaar, b.v. bij de ontwikkeling van z.g. basisindustrieën. Sparen en investeren 5

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1949 | | pagina 5