Onze schadevergoedingseis is in 1946 ter gele
genheid van een conferentie over herstelbetalin
gen bepaald op 26 milliard gulden. Ofschoon
wij tot dusverre meer hebben ontvangen dan
enig ander land, is de vergoeding toch maar
zeer pover. Uit de reparatiebetalingen kregen
we tot 12 Mei 1949 voor een waarde van 27
millioen mark. Daarenboven vielen ons nog
Duitse vermogensbestanddelen in Nederland toe
voor een waarde van 170 millioen gulden. Aan
geroofde goederen werd 200 millioen terugge
voerd; een zelfde bedrag was de waarde van het
geroofde monetaire goud, dat ons werd terug
gegeven. Komt er nog meer? Men is nog bezig
met de restitutie van effecten en tracht nog een
deel van de 500 binnenschepen te bemachtigen,
die ons nog ontbreken, nadat er 2200 naar Ne
derland zijn teruggevoerd. De minister deelt
mede, dat de restitutieperiode ten einde loopt.
De bezettingsautoriteiten streven ernaar tot een
definitieve afsluiting hiervan te komen. Het
ziet er naar uit, dat dan nog geen 5 van de
schade zal zijn vergoed.
Deze afloop is teleurstellend, maar behoeft niet
te verwonderen. Van een verslagen vijand valt
niet veel te halen, vooral niet wanneer men het
erover eens is, dat hij weer een plaats in de
Euopese familiekring moet hebben, in het wel
begrepen eigenbelang van die familie zelve. Er
zal dus binnenkort een streep door de rekening
gehaald kunnen worden en we moeten er dan
maar dankbaar voor zijn, dat voorlopig onze
Amerikaanse vrienden de hulp geven, die in de
vorm van schadevergoeding door de Duitsers
had moeten worden gepresteerd.
Daarmede is echter geenszins alles gezegd over
de verhouding met Duitsland. Wat er nu nog
komt is jammer genoeg ook zeer onbevredigend.
We hebben op het oog het herstel van de econo
mische betrekkingen. De Nederlands-Duitse
handel heeft in de periode Juli 1948Juli 1949
ongeveer een kwart van de vooroorlogse bete
kenis verkregen. Minister Stikker acht dit re
sultaat in het licht der enorme moeilijkheden
niet onbevredigend. De ontwikkeling van het
Nederlands-Duitse handelsverkeer heeft echter
behalve met uit de aard der zaak voortvloeiende
moeilijkheden, nog te maken met belemmerin
gen, die de regering aanleiding geven tot ern
stige zorg. Het wederzijdse handelsverkeer zou
een veel grotere vlucht hebben kunnen nemen,
indien niet bij herhaling daaraan door de in
Duitsland verantwoordelijke autoriteiten belem
meringen in de weg waren gelegd.
Het spreekt vanzelf, dat deze, gezien de lasten,
die de Engelse en Amerikaanse regering zich
ten behoeve van Duitsland moeten getroosten,
de huishouding van dit land zo sober mogelijk
wensen te voeren. De vrijwel volledige instelling
echter van de handelspolitiek op de dollar en
het dollargebied, met voorbijzien van andere
mogelijkheden, leidt in de praktijk tot maatre
gelen, die een onrustbarende overeenkomst ver
tonen met de autarkische maatregelen, die
Duitsland, zij het dan ook op grond van andere
overwegingen, voor de oorlog placht te treffen.
Nederland kan zich op de duur geen handels
balans met Duitsland veroorloven, die een sterk
debetsaldo aanwijst, tenzij de uiteindelijke beta
lingsbalans door inkomsten uit in Duitsland
belegde kapitalen en uit het dienstenverkeer in
evenwicht kan worden gebracht, hetgeen nog
in het geheel niet het geval is. Dit alles klemt
temeer, 1111 ten gevolge van de huidige, door de
regering van den beginne af bestreden regeling,
een dergelijk debetsaldo in dollars moet wor
den voldaan.
Dan horen we nog, dat men er sedert kort in
de Westelijke zones toe is overgegaan wederom
invoerrechten te heffen. De Nederlandse rege
ring heeft er reeds in 1947 op gewezen, dat het
Duitsland niet vergund moet worden wederom
een protectionnistisch tarief in te stellen en zij
meent dit standpunt te moeten handhaven.
Over het herstel van het doorvoerverkeer naar
Duitsland via onze havens kunnen wij ook al
niet tevreden zijn. Het springt in het oog, aldus
de minister, hoezeer de herleving van het voor
Duitsland bestemde vervoer in de havens der
lage landen is achtergebleven bij de herleving
ervan in de Duitse havens. Men hoopt, dat het
herstel van het Roergebied ook voor Rotterdam
gunstige gevolgen zal hebben.
Als wij dit alles lezen, begrijpen wij iets van
de moeilijkheden, die moeten worden overwon
nen om onze groente-export aan de gang te
houden. Aan onze vertegenwoordigers, die op
dit terrein niet zonder succes werkzaam zijn,
ontbreekt het blijkbaar niet aan optimisme en
volhardendheid. Die zijn er dan ook wel bij
nodig.
Na deze sombere geluiden een paar cijfers, die
wat meer moed geven. In de eerste vijf maanden
van 1949 heeft de export van veeteeltproducten
een waarde van 223 millioen gulden bereikt; in
de overeenkomstige periode van 1948 was de
Export
4